Figeac - Boule d'Amont
Vanuit Figeac nemen we de D922 die meteen bochtig is. Die bochten, dat worden er vandaag steeds meer.
We rijden via smalle weggetjes door de Languedoc, en komen alleen na Carcassonne even op de grote weg terecht.
Vanuit Couiza slaan we weer kleine weggetjes in, die ons door de Gorges de Galamus voeren.
We trekken de Pyreneeën in via de D618 die een en al kleine bochtjes is, en kloppen, als het donker is, aan bij Auberge Val d'Amont, waar we Catalaans eten en waar zowel voor ons als voor de motoren een plekje voor de nacht is.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Donderdag 6 september 2007
Als we wakker worden (en stralend weer zien) is het markt beneden. We hebben er uitzicht op, en zien het toeristentreintje van Figeac rond het marktplein rijden. Terecht: dit is een bijzondere plek.
We ontbijten in het café, met koffie en door de baas bij de bakker gehaalde croissantjes.
Dat halen van die croissantjes verliep niet helemaal vrijwillig: vanochtend is de cafébazin eveneens aanwezig, en de spanning tussen die twee is om te snijden.
Maar goed, de croissantjes zijn lekker.
De spullen hebben we voor het ontbijt al die 8 trappen naar beneden gesjouwd: we halen de motoren uit de garage en kunnen verder.
Maar eerst mag de R3B nog even poseren in het straatje achter ons hotel, met uitzicht op de buitentrap.
Hij doet het hier goed.
Maar de Mulhacen is natuurlijk veel fotogenieker!
OK, toegegeven, ik ben een beetje bevooroordeeld.
We verlaten Figeac.
Hier rijden we over de brug die de rivier de Celé oversteekt.
Die rivier is de grens van de oude binnenstad van Figeac. Die zie je hier dus achter me liggen.
We verlaten Figeac via de D822, en direct is al duidelijk dat we in heuvelachtig gebied zitten: eerst komen we al een bordje tegen dat ons waarschuwt voor een steile helling omhoog, en bovenop worden gewaarschuwd dat we op de motor moeten remmen in verband met een sterke daling.
Hier en daar worden bloemen gekweekt.
Je ziet hier een veld vol paarsroze en oranje bloemen, met wat plukken zonnebloemen hier en daar langs de randen.
En daar achter dalen en heuvels.
We hebben niet alle bochten voor onszelf, uiteraard. Caravans zijn het ergst, maar campers kunnen er ook wat van, je bochtjes verpesten ;-)
Gelukkig zijn er hier bochten genoeg, en als je achter zo'n camper hangt heb je altijd nog het uitzicht naast je om van te genieten.
Als we de rivier de Lot zijn overgestoken is het wegnummer veranderd. We zitten nu op de D922 die al even lekker bochtig is.
Die D922 brengt ons (met bochten) naar Villefranche de Rouergue.
Recht voor ons zien we, achter de huizen, de Collégiale Notre Dame, die duidelijk in restauratie is.
Het is een Middeleeuws,e gothische kerk.
Villefranche ligt aan de rivier de Aveyron, die we hier oversteken.
We blijven daarbij op de D922.
Villefranche is een prachtig oud stadje met bastide: een versterkt dorp bovenop de heuvel midden in de stad.
Het is een van de bastidestadjes van de Cantal, en het leuke is dat Villefranche een van de minst bekende van die stadjes is (Carcassonne is een van de meest bekende), en daardoor erg weinig toeristisch.
Na Villefranche wordt de D922 nog mooier, qua bochten. Qua asfalt is het hier erg hobbelig (hier op de foto is het natuurlijk precies prachtig asfalt).
De vering van de Mulhacen zorgt voor een voortdurende deining waardoor we steeds een beetje de bocht uithobbelen.
Als we even pauzeren fietst deze man voorbij, met alles bij zich voor een - zo te zien - lange kampeervakantie.
Wat hebben wij het dan ongelofelijk gemakkelijk op onze motoren!
Hier rijden we langs Sanvensa.
In Sanvensa staat een kerk met daarnaast een kasteel.
In 1369 is het door de Engelsen geplunderd en verwoest, maar in de zestiende eeuw is het herbouwd.
De D922 blijft na Villefranche echt ongelofelijk mooi.
Steeds weer zijn er bochten, soms door het bos, soms met uitzicht.
Onderweg zien we steeds borden die er op wijzen dat er burchten te zien zijn als je afslaat (bijvoorbeeld in Najac).
We rijden overal langs, want we zijn op weg naar Spanje, maar dit lijkt me een uitstekende plek om rond te hangen en in het wilde weg zijweggetjes in te slaan!
We rijden het département van de Tarn en de Garonne binnen.
Hier rijden we door Saint André de Najac, en je kunt hier mooi zien dat alles versterkt is: niet alleen de steden zelf, maar ook individuele huizen lijke op burchten.
Het burchtachtige huis dat je midden op de foto ziet is een hotel: Le Relais Mont Le Viaur.
In Laguépie steken we de rivier de Viaur over.
De naam komt van de Romeinen: Via aurea, oftewel de weg van het goud. In die tijd werd er dus goud in de rivier gevonden.
Er is hier een legende dat er ooit elfjes waren die overdag de boeren op het land hielpen, en 's nachts in de rivier baadden, waarbij ze goudstof achterlieten. Toen er steeds meer kerken en kloosters verschenen langs de rivier werden ze schuw, en zijn tenslotte helemaal verdwenen. Dat is de reden dat er geen goud meer te vinden is in de rivier de Viaur.
Ik ben benieuwd of het weer terugkomt als heel Frankrijk atheïstisch is, maar ik ben bang dat mensen dan eerst weer in elfjes moeten gaan geloven ;-)
Als je vanaf de overkant van de Viaur terug kijkt, zie je daar in de hoogte le Chateau de Saint-Martin Lagépie liggen, een ruïne.
In 1360 is het in handen van de Engelsen gekomen, en in 1592 is het verwoest door een Franse hertog. Het werd herbouwd, maar werd in 1793 opnieuw verwoest en geplunderd. Het is sinds die tijd niet meer herbouwd.
Er is nu een vereniging die probeert te redden wat er te redden valt. De muren zijn verstevigd, er is verlichting, en gedurende een aantal dagen per jaar kun je het bezoeken.
Vanuit Laguépie klimmen we omhoog uit het dal van de Viaur, en dat gaat in dit geval gepaard met haarspelden.
Heerlijk! Ik houd van haarspeldbochten, en de Mulhacen, merk ik, ook!
In zo'n krappe haarspeldbocht is het altijd lekker om de bocht op de andere weghelft in te zetten, en je zult natuurlijk altijd zien dat er dan precies een auto van de andere kant komt.
Hier was ik ruimschoots op tijd terug op mijn eigen weghelft.
Na een heerlijke weg vol bochten (nog steeds de D922) rijden we Cordes sur Ciel in. Sur Ciel betekent: in de hemel, en dat slaat op het oude stadje dat hoog boven het nieuwe gedeelte uittoernt.
Het oude Cordes-sur-Ciel is een bijna Toscaans aandoend stadje: in kleuren van gebrande siena, op een heuvel, met torens en cipressen.
Cordes sur Ciel is de eerste bastide (versterkte nederzetting) van zuid-Frankrijk. Het is gebouwd tussen 1222 en 1229, en ligt er nog steeds schitterend te wezen.
Als we er doorheen zijn gereden en terugkijken kunnen we helemaal goed zien hoe prachtig dat stadje er bij ligt, op z'n heuvel gedrapeerd.
We rijden dan de Languedoc binnen, en zien overal wijstokken.
Als je aan de wijn zou kunnen proeven hoe heerlijk het motorrijden is in het landschap waar de wijn groeit, dan zou wijn uit de Languedoc superwijn zijn!
Maar tenslotte wordt de D922 toch lange tijd recht. We hebben dan tijd om naar de enorme akkers met druiven te kijken, en af en toe een akker met snijbloemen, in bloei, en af en toe een akker met zonnebloemen, uitgebloeid. Of naar de grote borden bij de druiven, met Domaine de zus, Mas de zo, Chateau de dit en dat.
De D922 brengt ons in Gaillac.
Dit is een van die vele plekken waar we langs reden waar je wijn kunt proeven: La Cave de Gaillac.
Vanuit Gaillac rijden we verder over de D964, en we zijn nu een beetje uit het bochtengebied.
In Graulhet gaan we over naar de D84, en die is veel mooier.
Het is een smal weggetje, met voortdurend bochten. De Mulhacen is hier thuis: je kunt het stuur heel snel omgooien, en dan kom je in een soort ritme: inveren de bocht in, uitveren, stuur omgooien, inveren de bocht in, enzovoort.
En om dat niet saai te maken zijn er dan weer af en toe hobbels die dat ritme verstoren.
Hier, in Saint Paul Cap de Jour, steken we de rivier de Agout over.
In Puylaurens staan we voor een rood stoplicht, en dan besef je opeens hoe zeldzaam dat is tijdens zo'n vakantie!
In Puylaurens slaan we een zijstraatje in, en vinden daar een café met eetzaaltje.
Daar kunnen we zitten met uitzicht op de motoren. Dat is een enorm plusplunt van elke plek om te eten!
Je kunt kiezen uit drie menu's, waarvan er eentje op is, en uit twee soorten wijn, rood en rosé.
En het eten is heerlijk.
En kijk, dat is het plezierige als je menu gewoon inclusief wijn is: je neemt één glas, en veel water, en doet zo lang over je eten tot de effecten van de alcohol zijn verdwenen. Bij Nederlandse prijzen zou dat zonde van de wijn zijn; hier is het net zoiets als water.
Zo ziet het er aan de buitenkant uit: Café Restaurant Le Barry.
Ideaal voor een lunch onderweg.
Vanuit Puylaurens volgen we de D84 verder naar het zuiden. De weg is hier vrij saai en recht.
Je ziet hier de toren van het kerkje van Blan.
Via die rechte weg langs velden met zonnebloemen komen we terecht in Revel.
Revel heeft een prachtige Middeleeuwse overdekte markt, de Halle Centrale, en daar rijden we langs.
Hij staat er al sinds 1347, en functioneert nog steeds.
Het is ook in Revel dat we dit beeld zien, een ijscoman die een ijsje geeft aan een kind.
Het leuke is dat het in het voorbijgaan heel erg doet denken aan het kuipje van een ouderwetse racemotor ;-)
In Revel slaan we af naar de D629, weer een prachtige motorrijdersweg.
Via een enorm aantal heerlijke bochten komen we op die manier in Saissac.
Als je door Saissac rijdt is er een punt van waaruit je een schitterend uitzicht hebt op de bastide: daar stoppen we even.
Het kasteel dat je ziet is het Chateau de Saissac, een ruïne.
Het is het oudste en tegelijkertijd het meest onbekende kasteel van de Catharen.
Hier is het Chateau van Saissac van dichtbij.
Als je dan verder rijdt door de nauwe straatjes, kom je bij het uitrijden van de stad nog langs een van de torens van de verdedigingsmuur van Saissac, de Tour Carré.
Saissac heeft nog vier van zulke torens.
Voorbij die toren staat een bord dat je zeshonderd meter lang bochten belooft.
Saissac kan niet meer kapot ;-)
De D629 geeft inderdaad de beloofde zeshonderd meter bochtenplezier, maar daarna zijn ze een beetje op, tot we afdalen naar Montolieu.
Voor we daar binnenrijden hebben we, net als in Saissac, een erg mooi uitzicht op de bastide, met de Eglise Saint André die er boven uit steekt.
Montolieu heet "het Dorp van het Boek", Le Village du Livre, en dat is te zien als we er doorheen rijden.
Dit huis bijvoorbeeld heeft luiken waar boekenplanken op zijn geschilderd (wat je onder het raam ziet zijn luiken). Op de open luiken zijn een brug en een vaas met bloemen geschilderd.
Er zijn hier een ongelofelijk aantal boekwinkels en boekhandelaren te vinden.
Een eindje verder, in Moussolens, rij ik per ongeluk de D8 op.
Dat is achteraf gezien heel mooi, want de D629 komt al snel hierna uit op de grote weg naar Carcassonne. Nu reden we over een smal weggetje in de richting van Carcassonne, waar de Mulhacen zich nog meer thuisvoelt.
Je rijdt hier door de geuren van de Provence: thijm, marjolijn, rozemarijn, lavendel enzo. Door een landschap met lage struikjes die lijken te knisperen van de droogte.
Je ziet bovendien in de verte al de Pyreneeën!
Via de N13 rijden we op Carcassonne af. Daar zijn we zo vaak doorheen gekomen zonder iets te bekijken dat het plan zo half en half is om door te rijden naar de citadel (die in Carcassonne groot is en in goede staat), maar Spanje begint te roepen: we tanken in Carcassonne, en rijden dan door, richting Limoux.
Die weg is de D118, en we rijden daar voor het eerst vandaag over een snelwegachtige weg.
Gelukkig duurt dat maar kort.
Voor de eerste keer tijdens deze vakantie rijden we nu op een drukke weg, een heel drukke weg (geen idee wat dat met Carcassonne is, maar dat overkomt ons hier altijd).
De weg blijft onaangenaam druk, ook voorbij Limoux: zo'n beetje tot Couiza.
In Couiza slaan we linksaf, de D613 op, en we hebben meteen het gevoel de bergen in te rijden. Heerlijk!
De weg wordt zo mogelijk nog mooier wanneer we rechtsaf slaan, de D14 op.
Het landschap wordt steeds rotsiger.
Tussen het groen steken hier witte rotspunten omhoog.
Bij Rennes-les Bains, bij een bocht in het riviertje waar we langsrijden, is een soort natuurlijk zwembad.
Aan de andere kant van de weg, waar we de motoren even neerzetten, zijn resten van Romeinse baden.
Rechts beneden ons is het riviertje, waar mensen zwemmen en zonnen op het grind van de oevers.
Hier zie je de resten van de baden (met de motoren rechts in de verte langs de weg).
In de resten van die baden zijn later opnieuw baden aangebracht, wat een erg vreemd gezicht oplevert.
Deze baden werden niet gevoed door de rivier: Rennes-les-Bains is, zoals de naam al aangeeft, eenh dorp met thermale bronnen.
Warm water kwam hier dus omhoog, met allerlei mineralen. Ook de Romeinen hadden dus al het idee dat dat soort water een mens goed doet (al was het maar vanwege de warmte).
De D14 volgt nog een poos het riviertje maar klimt er dan bovenuit (de Col du Linas op).
Al die tijd is het echt een heerlijk weggetje.
Het zijn steeds hele korte bochtjes, zoals je hier ziet.
Vaak zonder enig zicht, ook zoals je hier ziet.
Het betekent dat je niet echt veel snelheid kunt maken, maar je bent voortdurend bezig. Ik vind dat heerlijk!
Naarmate we verder rijden steken er steeds meer witte rotsrichels steeds hoger boven het groen uit.
Die witte rotsen doen het erg mooi tegen het groen van het gras en de struiken.
We zijn niet gestopt hier, maar dat hebben we bij een volgende gelegenheid wel gedaan: we hebben er toen gegeten.
Het is camping-restaurant Au Vieux Moulin, en het is bijzonder aanbevolen: lekker en goedkoop eten, erg plezierige mensen, en een schitterende omgeving.
Na de volgende bocht vernauwt het landschap,zich.
We rijden in de schaduw van die witte rotsen, die aan weerskanten hoog boven ons uit torenen.
Er staan verbodsborden: campers mogen hier niet verder, en zwaar verkeer ook niet. Verderop wordt duidelijk dat het nog nauwer wordt, en dat er ook grenzen zijn aan de hoogte van voertuigen die hier door kunnen.
Dat alles zal over'één kilometer gebeuren.
Weer een bocht verder wordt duidelijk waarom hier geen campers door mogen: het is veel te smal!
We rijden nu door de Gorges de Galamus.
In het hoogseizoen is dit eenrichtingverkeer: je moet dan soms een half uur wachten voor jouw richting mag rijden.
Nu wij er zijn is het een kwestie van er maar uit zien te komen met een eventuele tegenligger ;-)
De foto's kunnen niet duidelijk maken hoe bijzonder het voelt omhier te rijden: beneden je is een enorme diepte waar het riviertje de Agly woest stroomt, de rotsen strekken zich hoog boven je uit, en je rijdt daar over een weggetje dat door mensenhanden is uitgehouwen, en dat extreem nietig lijkt.
Jijzelf en je motor lijken uiteraard ook extreem nietig, tot je je voorstelt dat om elke hoek een tegenligger aan kan komen.
Het is adembenemend mooi.
Op deze foto zie je goed waarom er restricties zijn aan de hoogte van auto's!
Af en toe kun je zo'n "plafond" bijna aanraken door je hand omhoog te steken.
Hier zie je ook goed hoe machtig die rotsen zijn. Hier lijkt het alsof je elk moment opgeslokt kan worden door de rots, alsof het meer is dat hij geen belangstelling voor je heeft dan iets anders waardoor je er veilig doorheen kunt rijden.
Ergens halverwege komt er vanaf de overkant een zijriviertje de Aigle instromen.
Dat gaat in de vorm van snelstromend water, dat hier en daar watervalletjes vormt, helder groen-blauw.
Tussen de rotsen vormt het steeds kristalheldere poeltjes. Dat is beneden, in de Aigle, ook het geval.
Je kunt daar lopend komen, beneden, en er zijn dan ook mensen aan het pootje-baden.
De Gorges de Galamus staat inderdaad op de kaart aangegeven, zie ik, maar van te voren had ik niet gezien dat de route door zo'n spectaculaire gorges liep.
Deze plek is eigenlijk om te kunnen uitwijken voor tegenliggers, maar als we daar voldoende ruimte voor overlaten mogen we hier wel even stoppen, vinden we.
Halverwege deze kloof moet een hermitage zitten, die in de 7de eeuw is gebouwd, de Hermitage Saint-Antoine de Galamus.
Dat moet een spectaculair gezicht zijn: helemaal tegen de rots gebouwd, half er in.
Je kunt daar - uiteraard - alleen te voet komen.
De inquisitie heeft in 1329 de monnik die er verbleef op de brandstapel verbrand (de man wilde nagaan hoe Jezus het voor elkaar had gekregen om veertig dagen te vasten), en de hermitage is toen verwoest, maar in de 15de eeuw hebben Franciscanen het opnieuw opgebouwd.
De laatste kluizenaar die er verbleef is in 1870 gestorven. Sindsdien staat het er leeg maar het wordt nog steeds keurig verzorgd (en is een monument).
Aan het einde van de route is een tunneltje, en als je dat uit bent baad je opeens in het licht: de Gorges zijn afgelopen.
Of het boogje dat op de rots te zien is iets te maken heeft met de hermitage weet ik niet.
We rijden dan direct in een schitterend landschap, midden in de Pyreneeën.
De berg die je op de achtergrond ziet is de bergrug waar de Pic du Canigou deel van uitmaakt, die heel veel verderop ligt, en 2422 meter hoog is.
Na St Paul de Fenouillet (als ik het goed hebt betekent Fenouille venkel, en dat groeit hier inderdaad overal in het wild), waar we een grote weg oversteken (de D117), is het af en toe een beetje zoeken naar de weg.
Dit is de D619, die hier langs een riviertje loopt, in een schitterend landschap van witte rotsen.
We blijven de D619 volgen.
Er lopen hier erg veel weggetjes, en die moeten we ooit maar eens allemaal gaan uitproberen (de D7 bijvoorbeeld ziet er uit als een extreem mooi weggetje).
De D619 wordt na verloop van tijd smaller: er is geen middenstreep meer.
Het is ongelofelijk mooi, maar ook vermoeiend, rijden hier: er zijn eigenlijk geen rechte stukken; alles is bocht. Korte bochtjes zijn het, vooral.
Er zijn muurtjes die je beschermen tegen de afgrond naast je, en grote witte stippen zorgen er voor dat je daar niet tegenaan rijdt 's nachts.
Het is echt ongelofelijk. Je rijdt hier urenlang en komt alleen maar bochtjes tegen!
Het landschap is ook vrijwel verlaten. We hebben uitzicht gehad op een dorpje, en heel af en toe is er een bord dat wijst naar een huis, of naar een dorpje.
Soms opent het landschap zich, en krijg je zicht over eindeloze kale bergtoppen voor je.
Onderweg komen we dit huis tegen, dat een stukje hoger dan de weg staat, met een - neem ik aan - zelfgemaakt beeld van metaal.
Een man op een ouderwetse fiets, die naar beneden kijkt, naar ons.
Hij lijkt een soort propellor te hebben.
We slaan rechtsaf, de D2 op, en een stukje later weer linksaf, de D13 op.
De foto's laten zien wat een enorm contrast er is tussen zon en schaduw hier. Dat maakt het extra lastig rijden: als je vanuit de zon de schaduw in rijdt zie je even niets meer.
En overal nog steeds die witte rotsen.
We dalen af, en zien dan het stuwmeer van Vinça voor ons, gevormd door de rivier de Tet.
We komen na heel veel bochtjes in het dal van Prades terecht.
Uiteindelijk komen we op de N116 terecht, tussen Prades en Vinça.
Vanuit Vinça had ik eigenlijk de D13 willen nemen, maar het is al bijna donker, en het probleem van die D13 is dat je dan in een wirwar van weggetjes terecht komt (ja, die moeten we ook ooit allemaal eens uitproberen; dat begin van de Pyreneeën hier is toegankelijk en prachtig), en dat is in het donker niet echt handig qua kaartlezen en dergelijke.
We slaan daarom linksaf op de D116, en gaan er af naar Bouleternère.
Je ziet hier nog net de Eglise Saint-Sulpice boven de huizen uitsteken.
We rijden onderlangs de stadsmuur, en komen daar een van de verdedigingstorens tegen.
Het wordt daarom de D618, die begint in Bouleternere. Een bergweggetje dat meteen enthousiast omhoog danst.
Direct aan het begin staat een groot bord, dat meldt dat hier de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella loopt.
We moeten dus extra goed opletten of we geen wandelaars tegenkomen!
De D618 is prachtig. Ik ben blij dat ik in de schemering niet voor het blijven volgen van de D13 heb gekozen, want die is nog een stuk smaller, en even bochtig.
Ik heb m'n handen al vol aan dit weggetje!
Als het bijna donker is geworden vinden we een plek om even pauze te houden bij een dorp. Beneden aan de weg staan een aantal auto's geparkeerd, en tegen de muur hangt een prijslijst van het eten van Auberge du Val Mont.
Niet goedkoop. We overleggen. Nu eten zou wel slim zijn, maar het is veel lekkerder om ergens te eten waar je ook kunt blijven.
Dan horen we boven ons een stem, die hoort bij een man die over de muur hangt. Hij vraagt naar de motoren, naar waar we vandaan komen en waar we naar toe gaan, en meldt dan terloops dat hij nog precies één kamer vrij heeft in z'n auberge du Val d'Amont.
De motoren kunnen we naar boven rijden en naast de fontein op het pleinetje voor z'n herberg neerzetten: daar kan geen auto komen, en niemand zal ze van de weg af kunnen zien.
Als we vragen of de kamer een douche en wc heeft antwoordt hij: "Bah, ce n'est pas Paris hein?".
Bijkomend nadeel is dat er twee kleine bedjes zijn in plaats van één groot bed (dat verbaast me altijd weer, dat grote percentage tweepersoonskamers met twee aparte bedden...). .
Maar toegeven aan zo'n toevallige gebeurtenis is iets dat we niet kunnen weerstaan: we slapen hier vannacht.
Dit is de eetzaal, waar je mooi de stenen kunt zien waar de herberg uit is opgetrokken.
De man die over de muur hing was - uiteraard - de herbergier.
De herbergier kookt zelf. Hij kookt erg lekker, blijkt, en hij heeft heerlijke muziek op voor aan het einde van zo'n dag vol bochten en landschappen: lome blues.
Morgen halen we Spanje!