Alcañiz - Palau
Het kasteel waar het parador in is gevestigd is indrukwekkend, en we zien het nog een poos in de spiegels als we Alcañiz uit rijden.
We rijden naar Caspe, via de veel door vrachtwagens gebruikte N211, en komen dan terecht in de streek van de stuwmeren van de Ebro.
In Mequinenza staat een prachtig kasteel bovenop een heuvel.
Het landschap is kaal en kleurig door de rotsen.
Via Lleida rijden we naar het noordwesten, en slaan dan af naar Solsona, waar we weer bochten en bos krijgen.
We besluiten in Moia niet daar te overnachten maar een plek te zoeken dichterbij Derbi.
Er blijken geen hostals meer te zijn hier, maar tenslotte vindt Ernst een pension in een eengezinswoning.
En in Palau, waar we dan zitten, is zelfs ook nog een aangenaam restaurantje.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Woensdag 19 september 2007
Als we de volgende ochtend wakker worden blijven we lange tijd kijken naar de enorme hoeveelheid Zwaluwen die vlak voor ons raam scheren.
Er zijn Rotszwaluwen (de twee onderste) en Huiszwaluwen (de bovenste, met gevorkte staart).
Het is natuurlijk extra mooi om ze te kunnen bekijken vanuit een raam dat zo duidelijk bij een kasteel hoort.
Ze zijn ongelofelijk snel, en je ziet hier mooi dat ze bijna doorschijnende vleugels hebben.
Beneden zien we de rivier lopen waar Alcañiz aan ligt, de Guadalope.
Het is onmogelijk hier een foto te maken zonder Zwaluwen :-)
Het ontbijt in een parador is altijd overdadig en lekker: een enorm ontbijtbuffet.
Toch bedenken we hier dat dit de laatste keer is dat we in een parador overnachten. Het positieve is dat je vaak in prachtige gebouwen zit (paradores zijn door de staat gerunde hotels die vooral gevestigd zijn in kloosters en kastelen en dergelijke, die met dat doel gerestaureerd zijn), en ze zijn uitermate luxe, en ze zijn voor wat je krijgt relatief behoorlijk goedkoop, maar ze zijn ook uitermate onpersoonelijk. Je zit hier als het ware ver weg van de rest van Spanje.
In een hostalletje zit je daar midden tussen in.
Vandaag moeten we beslissen of we richting Pyreneeën gaan, of een omweg maken via Martorelles, naar Derbi.
Ernst belt nog een keer, en deze keer krijgt hij zowaar iemand die Engels spreekt aan de lijn, en tenslotte heeft hij een voornaam van iemand met wie we kunnen praten als we morgen langskomen.
Een achternaam is niet nodig, meldt hij ook nog...
De Pyreneeën moeten dus nog even wachten.
Ik heb er helemaal geen zin in, maar dit is de enige manier om aan een werkplaatshandboek te komen, dat besef ik wel.
Op de parkeerplaats kun je zien hoe hoog we hier boven het landschap zitten.
Zo'n parador in een historsich gebouw is erg mooi: je wandelt hier echt in een kasteel rond.
Op dit tegeltableau staan de woorden:
Comer, beber, posada, vestir, visitar, consolar, enterrar.
Eten, drinken, herbergen, kleden, bezoeken, troosten, begraven.
Dat waren de nobele taken bij deze militaire kloosterorde, die mooi passen bij een parador (afgezien van het begraven dan).
Helaas was de werkelijkheid anders: de ridder-monniken hielden zich meer bezig met oorlog voeren. dat hier beslist niet bij staat. Ze konden natuurlijk wel flink aan de gang met dat begraven, maar ik geloof dat dat niet gold voor "de vijand".
En zo rijden we de kasteelpoort uit, naar beneden.
Voor de laatste keer verlaten we een parador.
Er is netjes een eenrichtingverkeerroute gemaakt naar het parador.
In Spanje zie je buiten de echt grote steden zelden borden met eenrichtingverkeer: dat lossen mensen gewoon zelf op.
De bezoekers van het parador worden daarom via de ene route naar boven geleid (hier links), en je rijdt via de andere route naar beneden.
Als we de rivier oversteken zien we achter ons de Iglesia de Santa Maria la Mayor hoog boven de stad liggen.
Het kasteel waar het parador in is gevestigd ligt nog hoger, rechts van deze foto.
We rijden weer op de N211, in de richting van Caspe, in het noordoosten.
We rijden nog steeds in dat landschap van tafelbergen waarvan de rotsen allerlei kleuren hebben.
Het is (voor Spanje dan) tamelijk druk op de weg: er rijden veel vrachtwagens.
We rijden hier in het stroomgebied van de Ebro. Aan weerszijden van de Ebro is op veel plaatsen een landschap dat erg on-Europees aan doet: dit doet echt denken aan Westerns.
Het mooie is dat dit vrij noordelijk in Spanje is.
Hier zie je mooi die tafelbergen aan de rechterkant.
De twee auto's van wegwerkers (?) staan hier bijzonder ongelukkig aan de kant, als je bedenkt hoe veel vrachtwagens hier rijden.
Als er een afslag naar Caspe is neem ik die, in de hoop daar een benzinestation te vinden.
De Mulhacen heeft een tankinhoud die niet is afgestemd op het binnenland van Spanje...
We proberen alle afslagen van de N211, stuk voor stuk (die loopt hier om het stadje heen, dus dat zijn er nogal wat), maar hebben geen succes.
Tenslotte vinden we, als de Mulhacen op de laatste druppels loopt, ergens verstopt in het stadje, een benzinestation. Gered!
Na het tanken komen we, als we de N211 weer opzoeken, langs een plek van waar we de kerk kunnen zien van het Convento de Santo Domingo, dat in ruïnes ligt. Alleen de kerk staat nog zo'n beetje overeind.
We rijden nu het gebied binnen van stuwmeren van de Ebro.
Dat gebied wordt ook wel El Mar de Aragon genoemd. Aragon is aan alle kanten omsloten door land en heeft dus geen zee. Dit is wat er het dichtst in de buurt komt.
Ook op dit gedeelte van de N211 rijden relatief veel vrachtwagens.
Hier komen we er eentje tegen terwijl we een brommertje inhalen.
Het landschap is nog steeds droog, en rotsig.
Hier worden we gewaarschuwd voor een op- en afrit voor vrachtwagens.
Hier hebben we een vrachtwagen op tijd ingehaald: verderop is een bocht.
Dit is namelijk een erg mooie weg, met erg mooie bochten.
Dit is een erg mooie weg, met erg mooie bochten.
Je rijdt bovendien door een verbazingwekkend landschap van gekleurde rotsen, hier en daar gestoffeerd met groen, en hier en daar zicht op die zee van Aragon.
Er wordt aan de weg gewerkt. De weg wordt duidelijk verbreed, en de bochten worden er uit gehaald.
Ik begrijp dat het nodig is: voor die vele vrachtwagens die hier rijden wordt het een stuk gemakkelijker.
Maar voor ons motorrijders is het jammer, want deze weg is prachtig. Er is ook geen alternatief: aan weerszijden is er geen andere weg door dit landschap die je van Caspe naar Lerida brengt.
Hier zie je in totaal vier vrachtwagens op de foto.
Je haalt er steeds eentje in, hebt dan - hoop je - een of twee bochten voor jezelf, en staat dan weer voor de opgave de volgende in te halen.
Aan de remstrepen zie je dat het met dat inhalen kennelijk ook af en toe (bijna) mis gaat.
Het landschap is heel afwisselend, met rotsen in steeds andere vormen en kleuren.
We krijgemn de Ebro weer in zicht.
Je ziet hier goed hoe kaal het landschap is.
We rijden hier op Mequinenza af.
Bovenop de heuvel aan de overkant staat het Castillo de Mequinenza.
We stoppen om het extra goed te bekijken.
Je ziet hier goed dat het behalve uit dat gebouw, ook bestaat uit een enorme muur langs de heuvel: dit was een bijna onneembaar kasteel.
Het kasteel was, hoe kan het ook anders, oorspronkelijk een fort van de Moslims (een Alquezaba). De naam Mequinenza zou dan ook komen van Miknasa, een stam van Berbers.
Het kasteel in in privé-handen, maar er zijn wel rondleidingen voor groepen. Je kunt het helaas niet met z'n tweeën bezoeken.
We rijden van daar uit niet verder over de N211, maar aan de overkant van de Segre, er parallel aan, over een smallere weg.
We rijden lange tijd met links de moerassige oevers van de Segre en rechts rotsige bergen, en dan komen we in een gebied met fruitbomen en wijngaarden.
Hier rijden we langs het Monestir d'Avinganya. Die naam, Avinganya, komt van de Moslims, van Yahya ibn Ganiya, die hier een boerderij had op deze vruchtbare grond.
In de twaalfde eeuw kwam er hier een kerk, en het groeide uit tot een klooster.
De Fransen hebben het geheel verwoest in de 19de eeuw, maar in 1986 is de restauratie begonnen.
Even verderop loopt een vrouw langs de weg, met een plastic zak in haar hand.
Het dichtstbijzijnde dorp ligt vele kilometers ver weg...
Met rotsige bergen aan de linkerkant, en akkerland aan de rechterkant, komen we in Aitona.
Even buiten Aitona slaat Ernst een onverhard pad in.
We vinden een plekje om pauze te houden, op een plek waar houtskool gemaakt wordt van afgedankte olijfbomen (vreemd, want ik dacht dat olijfhout geschikt was om van alles en nog wat van te maken).
We rijden weer verder, met steeds links lage rotswanden, van gele zandsteen, en rechts wijnvelden.
Via de NII rijden we Lleida binnen, en rijden door het centrum.
Hier rijden we over de Rambla de Ferran.
We blijven de doorgaande weg volgen, en komen geen enkel bord tegen, echt geen enkel bord.
Als we Lleida uit zijn blijken we op de N230 te zitten, in plaats van op de C12.
Ernst vindt die C12 via achterafweggetjes, en normaal gesproken vind ik zoiets altijd leuk, maar ik heb langzamerhand een overweldigend gevoel van "ik wil hier niet zijn":.
Ik wil naar de Pyereneeën!
De C12 is mooi, maar in Balaguer komen we terecht op de (rode) C26, die breed is, met veel vrachtwagens, en door een saai landschap loopt.
Van de C26 rijden we de C14 op, die al even oninspirerend is.
We vinden een wegrestaurant waar we pauze houden.
Het is dan altijd leuk om te bekijken hoe mensen verbaasd naar de Mulhacen kijken.
Het is inmiddels bergachtiger geworden: we hebben hier een mooi uitzicht.
Tenslotte richt de C14 zich naar het noorden, en krijgen we echt de Pyreneeën in zicht.
We krijgen ook een benzinestation in zicht, wat goed uit komt, omdat de tank van de Mulhacen al weer akelig leeg begint te raken.
Bovenop het bord van dit benzinestation staat een motor. De pomphouder hier is duidelijk een motorliefhebber.
Er is een winkel en een restaurantje bij dit benzinestation, en voor het gebouw staat een motorblok op een stuk van een zuil.
Het blok van een BSA.
In het gebouw zit Museu Moto, een motormuseum, met een afdeling in Barcelona en een afdeling hier.
We zijn niet naar binnen gegaan.
Dat zouden we volgens mij altijd hebben gedaan, maar de stemming was deze keer beneden peil: ik had op geen enkele manier zin om weer naar Derbi te gaan, waar we zo onvriendelijk waren ontvangen op de heenweg, en waarvoor we weer door al die verschrikkelijke voorsteden van Barcelona moeten in plaats van de bergen in te kunnen.
En Ernst vindt het ellendig dat hij me dat aan moet doen, maar wil dat werkplaatshandboek hebben, en ik denk dat hij gelijk heeft dat dit de enige manier is om dat te krijgen.
Zonde dus, want dit soort toevallige vondsten moet je natuurlijk koesteren...
Dan slaan we rechtsaf, de C26 op, richting Solsona.
We zitten inmiddels aan de voeten van de Pyreneeën, en de weg begint met mooie bochten.
We rijden op Cardona af.
Hoog boven de stad zie jet het kasteel van Cardona (met bijbehorende kerk) waar ook een parador in is gevestigd.
Bij Cardona gaan we van de weg af, de stad in, en vinden een terrasje waar we koffie drinken en een broodje eten.
Er zitten een aantal oude mannen op dat terrasje, die bezorgd naar me kijken als ik van de motor afstap: heel erg moe, en m'n stemming op een dieptepunt.
Ik zou veel liever de Pyreneeën intrekken dan nog een keer naar Derbi, door die verschrikkelijke voorsteden van Barcelona, en ik heb geen enkele hoop op een betere ontvangst nu.
Maar het is onze laatste kans om aan een werkplaatshandboek te komen, dus ik snap ook wel dat er niks anders op zit.
Ernst rijdt nu voorop.
De weg is hier mooi; ik kan niet anders zeggen. Ook toen niet, hoewel ik vol tegenzin op de motor zat.
Ernst leidt ons om Manresa heen (we zijn daar twee keer geweest, en beide keren stortregende het daar. We verdwaalden er bovendien. Hij heeft het gevoel dat Manresa ongeluk brengt).
Ik weet niet meer precies hoe we zijn gereden. Het was in ieder geval een prachtige bochtige weg: ik had op geen enkele manier te klagen.
Hier houden we even pauze om van het moment te genieten.
Als we verder rijden krijgen we de kartels van Montserrat in zicht.
Helaas is dat niet ons doel...
In Moia moeten we een beslissing nemen: een stukje rechtdoor, en overnachten in het hotel van de heenreis, of rechtsaf richting Martorelles en onderweg iets zoeken.
De beslissing valt in het voordeel voor rechtsaf. Ik rij mokkend achter Ernst aan.
We komen niets aan hotels tegen, onderweg, echt helemaal niets.
In Palau (ik kan nu niet meer terugvinden waar dat precies is) zeg ik Ernst dat ik stop, en dat hij maar iets moet zien te vinden waar we kunnen overnachten: het is al heel erg laat.
Hij gaat op zoek, en verdomd, na vragen aan een erg behulpzame man die een cultureel centrum runt vindt hij een pension dat gevestigd is in een eensgzinswoning. We mogen de motoren in de voortuin zetten, en slapen in een kamer op de begane grond, met uitzicht op de motoren.
Die avond eten we tapas in een bar waar de hele familie werkt. Het is heerlijk eten (en de kok, de vader van het spul, is aan te zien dat hij van eten kan genieten), en heel erg plezierige mensen.
Dit is de bar.
Ik heb alleen niet goed genoteerd waar we hebben overnacht, maar ik heb ook geen naam opgeschreven van de bar: ik heb geen flauw idee waar het was.
Maar het was een troost voor mijn gloomy stemming. Aandachtspuntje: in zo'n geval moet ik gewoon m'n poot stijfhouden. Dan maar geen werkplaatshandboek...