Valencia - Utiel
Ernst leidt ons Valencia uit, naar het zuiden, langs de kust. We rijden dan door het gebied van de Albufera, de moerasachtige zoutige delta van de Turia.
We worden uit een wirwar van smalle weggetjes geleid door een man op een brommertje, en kijken de MotoGP in een bar bij een benzinestation.
Daarna komen we terecht in het bergachtige achterland van Valencia, met heerlijke bochten, vergezichten, en af en toe een kasteel.
In Castilla-La Mancha wordt het recht en vlak, maar dan is het een extra verrassing als je met haarspelden in een ravijn afdaalt, waar Alcala del Jucar ligt.
Voorbij Requena komen we weer op smalle bergachtige weggetjes terecht en we zoeken tenslotte een hostal in Utiel.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Zondag 16 september 2007
We ontbijten bij La Taberna de la Reina, in de straat van ons hotel.
We zien dat daar ook kamers zijn, en Ernst neemt daar een foto van voor een eventuele volgende keer, in verband met het komende voorval:
Ernst wil na het ontbijt betalen, als we onze spullen hebben ingepakt.
Het apparaat voor pinnen of credit-cards werkt niet, meldt de receptioniste. Geen probleem: Ernst pint wel even verderop, en zal dan contant betalen.
Als hij terug is, en betaald heeft, vraagt hij de rekening, want die heeft hij nog niet gekregen.
De receptioniste zegt dan glashard dat hij niet betaald heeft, en vraagt hem nogmaals te betalen (een behoorlijk bedrag, uiteraard, voor een paar nachten in Valencia).
De receptioniste begint steeds harder te gillen dat Ernst liegt.
Ze wil weglopen, maar Ernst zegt dat ze moet blijven zitten, en de kassa moet laten zien, en de bonnetjes en facturen, aan iemand anders van het hotel.
Hij loopt naar de bar en haalt daar iemand van het hotel, en inmiddels is er iemand van de overkant (La Taberna de la Reina) op het geschreeuw af gekomen.
Als Ernst de situatie heeft uitgelegd, en ze begrijpt dat ze er niet onderuit komt om te laten zien wat er in de kassa zit en dat met de bonnetjes en facturen te vergelijken, zegt ze dat er een vergissing is en loopt weg nadat Ernst z'n bonnetje heeft gekregen.
Dit is de allereerste, en tegelijk ook de enige keer ooit, dat iemand ons in Spanje heeft proberen op te lichten.
Het past op geen enkele manier bij de manier van met elkaar omgaan die we verder in Spanje zijn tegengekomen. Ik begrijp er dan ook helemaal niets van.
Ernst leidt ons de stad uit.
Het bord rechtdoor hier wijst naar de Gran Via Germanias, de Grote Straat van de Duitsers?
We komen weer langs de voormalige bedding van de Turia, maar zien weinig van de gebouwen van Calatrava doordat we een deel van de route door een tunnel afleggen.
Wat we nog wel zien is dit beeld, dat duidelijk familie is van de andere metalen beelden van menselijke figuren die we gisteren hebben gezien: de fluitspeler en de man met de drietand of hark.
We komen terecht aan de andere kant van de voormalige Turia, rijden daar langs de havens, en steken dan het laatste restje van de Turia over.
Je kijkt hier in de richting van de stad. Dit gebied wordt nu nog steeds omgevormd tot een plek waar je langs kunt wandelen tot aan de zee. Ik neem aan dat het nu, met de crisis in Spanje, stil ligt...
We komen langs een gebied van vooral wegen, spoorbanen en niets.
En een kerk, de Esglesia de la Purissima Concepcion.
Links van ons zien we de kranen van de havens.
We rijden naar het zuiden.
We rijden een kanaal over: de omgeleide Turia, die nu in een grote boog om Valencia loopt, zodat het nooit meer overstroomd kan worden.
We rijden vlak langs de kust naar het zuiden, richting El Saler.
Het eerste stuk van de weg is heel druk: het is zondag, zodat de route naar de stranden hier bomvol is.
De drukte wordt niet alleen veroorzaakt door Valencianen die het strand opzoeken, maar ook door niet-Valencianen die de stad willen beleven: in beide rijrichtingen zijn er opstoppingen van tijd tot tijd.
Hier zie je trouwens hoe je je op de fiets tussen het verkeer door moet zien te bewegen hier.
Het is een vader met een kind achterop en een tweede kind op een klein fietsje.
En dan zeggen mensen nog dat motorrijden gevaarlijk is...
We rijden langs de achterkant van wat rommelige kustplaatsjes met nieuwe lage huizen en wat oudere, niet al te hoge flats, en rechts zijn af en toe rijstvelden te zien (je ziet dan een egaal supergroen veld, van een soort grasachtig spul in water).
Ook veel te zien, helaas, zijn tomaten en dergelijke die onder plastic worden geteeld.
Rechts van ons ligt een natuurgebied met zoutmeren, La Albufera.
Er is een grote parkeerplaats, met verrekijkers waar je een muntje in moet gooien, maar het is helemaal vol, en met het blote oog is er niets op het enorme meer te zien.
Hier is het even minder druk, en ik laat aan Ernst merken hoe plezierig dat is door naar hem te zwaaien.
Je ziet hier ook mooi dat er af en toe bomen staan, tussen de moerasachtige stukken, en dat die er heel sfeervol uit zien.
Je kunt ook goed zien dat we hier vlakbij de zee zitten.
Rechts van ons zien we, op het droge land, de mast van een zeewaardig schip dat, zo te zien, in iemands tuin staat.
En, zoals gezegd, er zijn af en toe ook velden met plastic, voor tomaten...
Hier wordt in ieder geval nog geprobeerd ze aan het zicht te onttrekken met riet.
Hier, bij het begin van het langgerekte dorp El Perellonet, zien we naast onze brug een voetgangersbrug over de verbinding tussen de Albufera en de zee.
De flats zijn allemaal gloednieuw of nog in aanbouw.
We rijden aan de achterkant van het langgerekte El Perello langs.
Een van de rotondes daar is ingericht met grond, zodat het een beetje op een strand lijkt, met bananenbomen, palmen en een houten boot. Het is duidelijk dat je hier vlakbij zee bent (hoewel we er niets van te zien krijgen).
Bij de volgende rotonde (met een grotere houten boot) slaan we rechtsaf.
Daarmee verlaten we de bebouwing, en rijden de Albufera in.
Het is al snel te zien dat dit een vogelrijk gebied is: er staan op veel plekken borden die je vragen om je snelheid aan te passen, vanwege overstekende dieren (fauna cruzando). Ook voor wie geen Spaans kent is duidelijk wat hier aan de hand is.
We slaan rechtsaf, een smal weggetje in.
Dat voert door een gebied van land dat van tijd tot tijd onder water staat, en dus heel vogelrijk is: rijstvelden.
Hier staat een wit gebouwtje, een mirador, uitkijkpunt. Het opschrift Vedat de Caça betekent: grens van de jacht. Vanaf hier mag je dus jagen (of juist niet).
Er vliegen hier dan ook zoveel vogels dat het lastig is ze niet aan te rijden.
Gelukkig zijn de meesten Zwaluwen: die houden zelf wel in de gaten dat ze niet geraakt worden.
Het zijn niet allen (Boeren-)zwaluwen hier.
In de velden zien we bijvoorbeeld tientallen Kleine Zilverreigers.
Die zie je vooral waar combines bezig zijn te oogsten.
Hier en daar vliegt een Bruine Kiekendief laag over, we zien een Ralreiger opvliegen, we rijden door wolken van allerlei soorten Zwaluwen, en overal zijn bovendien vogeltjes die zo snel niet te determineren zijn. Dit is vogelparadijs Spanje!
We komen aan bij een een dorpje op een heuvel, La Muntanyeta dels Sants (het dorp van de heiligen).
Daar is een splitsing zonder borden.
We vragen de weg aan een man op een hondervijfentwintigje, en die rijdt een eind voor ons uit om ons de weg uit het rijstveldendoolhof te wijzen.
Dit is - neem ik aan - een rijstsilo, die bij het dorp staat.
Hij brengt ons naar de plek waar we de N332 kunnen oversteken met een viaduct.
Van daaruit is het rechtdoor, en dan komen we op de CV-515, en daar weten we het zelf weer verder.
Aan deze kant van de N332 maken de rijstvelden plaats voor sinaasappelboomgaarden.
Ze staan nu helaas niet in bloei: wat moet het hier dan ongelofelijk lekker ruiken!
We komen, zoals de man op het motortje ons beloofde, inderdaad uit op de CV-515, waar we rechtsaf slaan, naar het westen toe.
We rijden langs eindeloze sinaasappelboomgaarden, komen door een dorp, steken de snelweg over, en dan rijden we door Algemesi, een tamelijk fantasieloos stadje.
Als we het stadje uitrijden zien we dat het niet elke dag fantasieloos is hier.
Dit is een monument voor de Muixeranga van Algemesi, de menselijke torens.
Dit lijkt op de Castellers die je op feesten door heel Catalunya ziet, maar de Muixeranga zijn net iets anders. Er wordt bij gedanst, en de hoogte van de torens doet niet ter zake (bij de Castellers is dat het belangrijkste).
We zijn Algemesi nog nauwelijks uit of we zien een akker vol Koereigers.
Ze hebben een gele snavel (Kleine Zilverreigers hebben een donkere snavel), zijn iets meer gedrongen en hebben in prachtkleed (dat hebben ze nu niet) een goudbruine rug. Nu zijn het hun snavels waar we ze aan herkennen.
We moeten vanuit hier in Alginet zien te komen.
Ik zie een weg die in de juiste richting lijkt te leiden en er gloednieuw uit ziet.
Hij is alleen afgesloten.
We proberen het gewoon.
De nog niet officieel in gebruik genomen weg steekt het spoor over, en verandert dan in een weggetje dat niet op de kaart staat, dat via haakse bochten door sinaasappelboomgaarden leidt, vaak onverhard.
We komen tot onze eigen verbazing weer in de bewoonde wereld terecht, en blijken een heel stuk te hebben afgestoken: we zitten tussen Alginet en AlFarp.
We zijn terechtgekomen op de CV-520, die mooie bochtjes heeft.
Langs die CV-520 komen we een benzinestation tegen waar we tanken.
Hier word je nog geholpen bij het tanken (wat op de motor altijd lastig is: zelf weet je precies hoe je de tank tot de rand kunt vullen; dat is lastig voor iemand anders).
Als we zien dat er een bar-restaurant naast zit gaan we daar naar binnen om te eten.
Maar "comer" kan niet vandaag: het is zondag. "Solo beber" dan, alleen iets drinken?
Dat kan wel, en we installeren ons met 2 Kas limon en een grande botalla de agua bij de tv, waarop de 250 te zien is.
Dan komt de vrouw naar ons toe: willen we misschien iets "para piqar", om te knabbelen, zeg maar?
Dat kan ze wel even regelen.
En zo zitten we even later met twee bocadillos de tortille de patatas (enorme broodjes aardappelomelet), een salade van uien en tomaten, en een schaal warme versgebrande pinda's. Een heerlijk en uitgebreid middagmaal, al valt het blijkbaar niet onder "comer" ;-)
De man des huizes heeft ondertussen al die tijd aan een ander tafeltje gezeten, en als z'n vrouw vertrokken is (dat zij weg moest is de reden dat de keuken dicht was, en de lieverd heeft dus nog snel iets voor ons gemaakt), vertelt hij een aantal keer trots dat Bautista en Lorenzo Spanjaarden zijn.
Bautista rijdt de wedstrijd van z'n leven, en wij kijken de 250 in de meest aangenaam denkbare omstandigheden.
(inmiddels beheersen de Spanjaarden ook de MotoGP, en is Marc Marquez, mijn favoriet, de jongste winnaar daarvan ooit, hoewel... Marc Marquez is geen Spanjaard maar een Catalaan).
We rijden via de CV-422. Een erg mooi weggetje is dat.
Vanuit de verte zien we een toren op een heuvel. Het is het Castillo de Aledua, een Moors fort (gebouwd door de Moslims dus) uit de 12de eeuw.
Het staat een paar kilometer van het dorp Aledua, dat nu onbewoond is.
Je rijdt hier door bergachtig gebied met droge vegetatie.
De CV-422 kronkelt z'n route tussen de heuvels.
Er zijn sinaasappelboomgaarden, er zijn olijfboomgaarden, er zijn hier en daar wat druiven, en er is vooral veel grond waarop niets geteeld kan worden.
De CV-422 eindigt op de CV-435, waarop we linksaf slaan.
We rijden langs El Balcon de Montory, en dan begint de weg in hoog tempo te stijgen.
Er zijn hier geen boomgaarden meer, en geen wijngaarden. Het is woest, verlaten landschap.
Het is echt heerlijk om hier te rijden. Op dit soort wegen zou je dag en nacht door kunnen rijden.
Vooral als we de bergrug over zijn en weer dalen zijn de bochten echt perfect.
Ze gaan maar door, met de berg (met rotswanden) links.
En de bochten worden steeds beter.
Het is alsof je op een circuit rijdt hier. Het is geweldig.
En soms kom je zo'n bocht om , en dan opent het landschap zich voor je.
Dit achterland van Valencia is uitgestrekt en prachtig.
De weg daalt daarna in een aantal haarspelden, wat Ernst in de gelegenheid stelt om even boven te blijven en mij van boven te fotograferen.
Met een aaneenschakeling van bochten rijden we een soort van ravijn in.
De rotsen torenen indrukwekkend boven ons uit.
Tenslotte komen we uit bij het plaatsje Dos Aguas, dat, zoals de naam al zegt, ligt waar twee rivieren samen komen.
Het ligt schilderachtig op een heuvel, met bovenop de ruïne van het Castillo de Dos Aguas.
We rijden Dos Aguas uit naar het oosten. Je kunt hier ook naar het zuiden rijden, het berggebied van de Muela de Cortes in, waar je via onverharde paden kunt zwerven: het achterland van Valencia heeft veel verrassingen.
De weg die wij nemen is alweer fantastisch.
Het berggebied waar we door rijden wordt steeds indrukwekkender.
We komen uit op de CV-425, waarop we linksaf slaan.
Die daalt langzamerhand af, en het wordt groener, minder droog.
De CV-425 daalt uiteindelijk af tot we weer in landbouwgebied komen, met olijven. We komen hier dan ook langs een paar dorpen.
Na verloop van tijd eindigt de weg op de N330, waar we linksaf slaan, naar het zuiden.
Je rijdt hier op circuitasfalt, en er zijn circuitbochten, helaas allemaal naar beneden (ik rij veel liever bochten omhoog).
Maar dit is beslist een weg om te onthouden!
Als je afdaalt via de N330 kom je op een gegeven moment uit bij een stuwmeer, het Embalse de los Embarcaderos.
De weg klimt dan weer omhoog, langs een hoge rots, aan de rechterkant.
Zo rij je Cofrentes in, en daar ga je onder een viaductje door, onder een van de straten van Cofrentes: Cofrentes ligt hoog, en is voor een groot gedeelte tegen die rots aan gebouwd.
Vanuit Cofrentes rijden we niet verder via de N330, maar slaan rechtsaf, de CV-439 op.
Die weg klimt direct weer omhoog, en op een gegeven moment krijg je dan, terugkijkend, een prachtig uitzicht op het Castillo de Cofrentes.
Het komt oorspronkelijk uit de tijd van de Moslims (twaalfde eeuw), en is in de loop der tijd vaak verbouwd geweest, en helaas ook vaak verwoest.
Het staat er prachtig bij, boven Cofrentes.
De weg klimt verder, en vooral wanneer we de N330 zijn overgestoken worden ze echt heel mooi, met rotsen in gekleurde lagen.
Verderop staat een bord naar het Balneario de Cofrentes. Aan het betegelde zuiltje (met het opschrift Balneario Hervideros) er naast kun je zien dat het er al enige tijd staat.
Een balneario is een kuuroord (meestal in de vorm van een hotel, zoals hier).
Er zijn er nog veel van, in Spanje.
De weg stijgt verder. We komen al die tijd niemand tegen, en hebben dus alle tijd om on ons heen te kijken.
Dit zijn de enige tegenliggers die we gedurende tientallen kilometers tegenkomen.
Op een gegeven moment vertelt een bord ons dat we het gebied van Castilla la Mancha binnen rijden, het land van Don Quichotte.
Het wonderlijke is dat de weg ineens recht wordt, precies vanaf de grens.
We zijn met die mooie bochten dus naar de hoogvlakte geklommen).
Hier zie je hoe dat er uit ziet, rijden in Castilla la Mancha: eindeloze, kaarsrechte wegen.
Je kunt je hier goed voorstellen dat Don Quichotte er gek werd.
Het is er ook droog.
Hier loopt eigenlijk een rivier, maar er is geen druppel water meer te vinden.
We blazen over de kaart.
Op een akker vliegen een groot aantal Rotsduiven op (te herkennen aan de witte ondervleugel).
En even verderop zien we een herder bij z'n schapen (en een paar geiten). Hij zwaait naar ons.
Op de Mulhacen is het vermoeiend om rechtuit te rijden.
Je hebt hier ook de wind die voortdurend van dezelfde kant komt.
Ik probeer wat naar voren te hangen.
We slaan een aantal maal af, en dan rijden we het dorp Las Eras binnen, een gehucht met een bar-restaurant, een benzinestation en een watertoren.
Dat dorp rijden we naar links uit, en dan verschijnt er vanuit het niets opeens een afgrond, voor ons.
De steile helling, die afgrond in, rij je naar beneden in haarspelden.
Beneden zie je een dorp, half tegen de helling op gebouwd, in de kronkel van een riviertje, Alcala del Jucar.
Dat riviertje, de Jucar, is verantwoordelijk is voor deze "hoz", dit ravijn.
Op een kwart van de afdaling is er een weggetje naar rechts, met een bord "Entrada Castillo", de ingang van het kasteel. Dat slaan we in.
We komen langs een gebouwtje waar twee opschriften met elkaar lijken te strijden.
Cueavas de Masago is een restaurant in een grot, dat ook vakantiewoningen in grotten in exploitatie heeft.
Cuevas del Diablo bestaat uit een aantal grotten die als museum zijn ingericht, met een bar en - meen ik te begrijpen - ook vakantiewoningen.
El Diablo, de duivel, is de eigenaar, Juan Jose Martinez Garcia, die op 13-jarige leeftijd van huis wegliep (ergens anders vandaan), zichzelf in leven hield middels de criminaliteit, en verliefd werd op Alcala del Jucar, waar hij een aantal grotten heeft omgebouwd tot bar en museum, en door de mensen van Alcala del Jucar op handen wordt gedragen (hij heeft het zelfs geschopt tot wethouder van Toerisme, handel en ambachten).
Zoiets kan volgens mij alleen in een katholiek land, op je website zetten dat je vroeger crimineel bent geweest om jezelf in leven te houden: dat kan alleen in een land waar vergeving tot de cultuur behoort.
We zullen er ooit een keer een drankje in de bar drinken, neem ik mezelf nu voor ;-)
Dat weggetje blijkt naar een uitzichtpunt te leiden.
Je kunt daar naar de andere kant van de lus kijken (het riviertje maakt hier net geen volledige lus, en we zitten bovenop het smalle deel van de rots daarbinnen).
En naar het kasteel, op het hoogste punt van Alcala del Jucar.
Er loopt een erg hobbelig straatje naar beneden. Zo steil dat je, op de motor gezeten, het straatje helemaal niet meer kunt zien, en voor je gevoel zo van de rand afrijdt.
Dat heb ik maar niet gedaan...
We keren dus om.
Rechts van ons, beneden, zien we de straten van Alcala del Jucar.
Het mooie is dat het beeld, terwijl we naar beneden rijden, steeds verandert.
Hier zie je mooi dat Alcala del Jucar dan wel beneden in het ravijn ligt, maar tegelijkertijd tegen de helling op is gebouwd.
We kunnen hier de uitlopers zien van Alcala del Jucar.
Links op de foto zie je de Plaza de Toros, die een prachtige vorm heeft, uniek in Spanje.
We stappen even af, en dan moet er natuurlijk een foto komen van de motoren.
Je kijkt hier naar boven, naar de bovenrand van het ravijn.
Als we de gewone weg weer opdraaien (midden in een haarspeldbocht) draait er een voertuigje voor wegwerkzaamheden onze kant op.
Als we naar beneden kijken zien we daar de rivier de Jucar lopen, die dit ravijn (hoz in het Spaans) heeft uitgesleten.
Je ziet hier de uitlopers van Alcala del Jucar; de rest van het stadje/dorp ligt hier echts van de foto.
We rijden via de haarspeldweg naar beneden, langs loodrechte rotswanden.
In die loodrechte wand zijn hier en daar rotswoningen te zien. Onderweg komen we nog een grot tegen waarop "Se vende", te koop, staat.
Hier zie je recht voor ons het oude gedeelte van Alcala del Jucar, tegen de wand van het ravijn op gebouwd, met de toren van het castillo er boven uit.
Hier zie je dat sommige huizen aan drie kanten de rots gebruiken als muur.
Beneden rij je via een brug naar de overkant van het riviertje, en van daaruit kun je weer omhoog naar de hoogvlakte via een net zo'n steile helling als waar we vandaan komen, of je kunt het riviertje blijven volgen naar het westen.
Dat is wat wij doen.
Een eindje verderop is een tweede brug, voor voetgangers.
We rijden door de "buitenwijken" van Alcala del Jucar.
De huizen hier hebben handig gebruik gemaakt van de rots: de achtermuur en het dak zitten er al...
Tegenover ons zien we de rots van Alcala del Jucar, met het Castillo er bovenop.
Wat ook mooi is, is dat in de rots aan de overkant allerlei ramen te zien zijn, van grotwoningen.
Die rotswoningen nemen dus de volle dikte van de rots in beslag: de deur moet aan de andere kant zitten ;-)
Ook waar er geen rotswoningen te zien zijn is dit een indrukwekkende hoz.
De motor is bijzonder nietig tegenover de rots waar we hier langs rijden.
We zijn niet de enigen hier, hoewel het erg rustig is. Alcala del Jucar is een toeristische trekpleister voor Spanjaarden, maar het is buiten het seizoen. Ik denk dat het hier in het weekend behoorlijk druk kan zijn.
We komen fietsers tegen die maar zijn afgestapt. Even wandelen, voor de afwisseling.
De weg loopt vlak langs het riviertje.
We komen nog een flink aantal grotwoningen tegen, en af en toe rij je onder een dak van een overhellende rots.
Het is, zonder dat we dat in de gaten hebben, laat geworden.
De schaduwen worden lang.
Alles is van kalksteen, overal zijn grotten. De weg meandert met de rivier mee.
De rotswanden zijn van tijd tot tijd fantastisch mooi, zeker met de laagstaande zon er op.
Hier is die rotswand flinterdun, met happen er uit.
Het is bijna niet te geloven dat hier geen mensenhand aan te pas is gekomen: dit is geen overblijfsel van een stadsmuur of kasteel...
Het is een wonderbaarlijk mooi landschap waar we doorheen rijden.
Op dat soort momenten werp ik vaak een kus in de richting van m'n spiegeltje: nonverbale communicatie die iets betekent als "wat is het heerlijk om hier samen met jou te rijden".
Vreemd genoeg ben ik blij dat we geen headsets met communicatie naar elkaar hebben: op de een of andere manier heb ik het gevoel dat de magie op deze manier veel beter bewaard blijft dan wanneer we dat gewoon aan elkaar zouden kunnen vertellen.
Bij Joquera rijden we tenslotte weer omhoog, in prachtige haarspelden.
Je ziet hier als het ware twee verdiepingen van onze weg onder ons.
Als we uit de kloof zijn geklommen blijkt het bovenop niet helemaal vlak te zijn (zoals toen we Castilia la Mancha binnenreden): er zijn wat golvende heuvels.
Rechts op de foto zie je weer zo'n wonderlijk stenen gebouwtje zoals je in Spanje nogal eens tegenkomt.
Er zijn ook lage muurtjes te zien hier, en resten van muurtjes. Het stenen gebouwtje ligt in een vierkant dat ooit omzoomd was met muurtjes.
We rijden door landbouwgebied.
Er zijn olijven, er zijn amandelen, en er zijn wijngaarden, zoals hier.
Bij Casas Ibañes nemen we de N322, die kaarsrecht loopt over de golvende heuvels.
Hier en daar rijdt een trekker met kar, volgeladen met druiven (en bij zo'n op-en-neerweg kan zo'n trekker helemaal aan het zicht onttrokken zijn, verstopt in een dal).
En waar de grond niet geschikt is voor druiven of olijven of amandelen, staan zonnepanelen.
Hier, in de buurt van Alborea, kun je weer goed zien hoe vlak het landschap is geworden, en hoe kaarsrecht de weg.
Dan krijgen we voor ons, opeens een enorm uitzicht op een bergachtig gebied, dat je van boven af kunt bekijken.
We dalen af in lange bochten, en het dalen blijft maar doorgaan: de hoogvlakte waar we reden was erg hoog.
Het is een heel vreemd gevoel, om af te dalen om in de bergen te komen...
Dit bergachtige gebied begon precies op de grens tussen Castilla la Mancha en Valencia: we zijn nu weer terug in de provincie Valencia.
Als we door Los Isidros rijden is het duidelijk Paseo-tijd: iedereen is op straat.
In Requena tanken we.
Ernst rijdt op een voor mij volkomen onbegrijpelijke wijze om en door Requena heen.
Ik heb hem op de kaart aangewezen waar ik uit zou willen komen: op de CV-391, die zo ongeveer naar het noorden loopt, door de Sierra de Utiel.
Dit is het laatste wat we van Requena zien, en dan zitten we op het juiste - witte - weggetje.
Het is tijd voor de gele brillen: het begint donker te worden. En kouder!
Tussen de druiven ontwaren we een soort van kasteeltje. We gaan op onderzoek uit.
Het blijkt een soort paleisje te zijn.
Hier heeft een wijnboer zich helemaal uitgeleefd, en iets neergezet met allerlei neo-Moorse details.
Het weggetje is van heerlijk slecht asfalt, smal, steeds met bochten, door de heuvels.
We komen door twee dorpen, die elk een paar huizen groot zijn, en we komen nergens een hostal tegen.
De zon gaat onder.
Het is ook een beetje gaan misten.
Het is wel erg mooi en sfeervol, maar een plek om te eten en et slapen is welkom.
Na een afdaling hebben we de keuze tussen rechtsaf, volgens de geplande route, of linksaf, naar Utiel, dat op 8 km ligt.
Dat wordt Utiel: dan rijden we morgen gewoon weer hier naar toe terug.
Het is zo net na negenen, als we in Utiel aankomen. Overal lopen mensen op straat: het is paseo-tijd, vóór de avondmaaltijd.
Maar we zien nergens een hotel.
Als we Utiel bijna aan de andere kant weer uitrijden stop ik, en pak de Lonely Planet erbij. Die vermeldt heel Utiel niet, laat staan dat er een hotel in wordt besproken.
We rijden Utiel helemaal uit, besluiten we en als we dan niets gevonden hebben kunnen we terug, langs de rivier gaan zoeken, die dwars door Utiel loopt.
En nog geen 50 meter verder, zo gaat het nou altijd, staat een bord dat naar een hotel wijst.
Het is Hotel Restaurante El Tollo, en er is een kamer vrij.
De eetzaal is tot 11 uur open: we zijn ruim op tijd voor het eten.
Dat is een van de vele aspecten van Spanje die zo ideaal zijn tijdens een vakantie: je hoeft je nooit zorgen te maken of je nog wel kunt eten.
We eten temidden van heel veel Spanjaarden, met kinderen, en twee tv's. Een typisch Spaanse vorm van gezelligheid waar we inmiddels erg aan zijn gehecht.
Het wordt ons ook langzamerhand duidelijk, als we de kindertjes bekijken, hoe het komt dat veel Spanjaarden zo'n schelle stem hebben: die stem wordt van jongs af aan getrained, anders kom je nooit boven al die andere stemmen uit!