Morella - Valencia
Wanneer we uit Morella vertrekken zien we het nog lang op 'n heuvel boven het landschap uitsteken.
In Vilafranca zorgt een doorsteekje dat ik op het oog had dat we een aantal keer verdwalen, via prachtige, hele smalle weggetjes, soms onverhard, en dat we de weg gewezen worden door twee mannen die aan het einde van de wereld lijken te wonen.
Als we weer op een bredere weg komen neemt die ons over de Puerto de Mosqueruela en de Puerto de Linares, en dan omlaag, en omlaag, en omlaag.
We rijden weer over een smal weggetje, door woest landschap, als het begint te regenen.
Maar uiteindelijk zitten we op een steeds breder en drukker wordende weg, die ons naar Valencia brengt.
Een politieauto escorteert ons naar het adres van het hotel dat ik op het oog had (tegen de rijrichting in, omdat het anders niet te vinden zou zijn), maar dat hotel is vol.
We vinden een ander hotel, en eindigen die dag op het mooiste pleintje van Valencia, de Plaza Redonda, waar we erg lekker eten, en geholpen worden door een ober/eigenaar met veel gevoel voor theater.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Woensdag 12 september 2007
Beneden in dit hotel is een grote eetzaal met een bar, met stenen vensterbanken die je ook echt als banken kunt gebruiken, en met een grandioos uitzicht over dat kale landachap met van honderden stapelmuurtjes voorziene heuvels.
Het ontbijt is in een soort nis, bij een enorme open haard.
Terwijl Ernst de spullen naar beneden zeult teken ik de route voor vandaag in, naar Valencia.
Op de muur zijn fresco's geschilderd, met Middeleeuws aandoende figuren.
Je ontbijt hier bijzonder sfeervol, in hotel Cardenal Ram.
Morella ziet er een stuk bevolkter uit dan gisteren. Veel mensen die je ziet zijn toeristen, maar de auto's zijn van bewoners (die met hun auto overal mogen rijden waar dat mogelijk is).
Als ik met helm en motorspullen naar de poort loop waarachter de motor geparkeerd staat, word ik vriendelijk toegelachen door een oude dame, die haar tijdschriftenwinkel aan het openen is, waarbij alle koopwaar buiten wordt uitgestald.
Tussen de glossy's en de Spaanse roddelbladen ligt ook een stapel Ikea catalogi.
Ik loop hier met de helmen naar mijn motor, die aan de buitenkant van de muur staat.
Ernst heeft z'n motor al via de trappen naar binnen de muur gereden.
Je ziet aan de poort mooi hoe dik die muren zijn...
Dit is dus die trap, waar Ernst z'n R3B over heeft meegenomen.
Hij heeft beloofd dat hij dat niet zal doen terwijl ik het kan zien: hij rijdt nu, met bagage en al, naar de officiële uitgang van de stad.
Mocht je ooit in zo'n situatie zijn: in Morella staan netjes borden naar de Eixada Ciutat (dat is Valenciaans; in het Spaans zou het Salida Ciudad zijn; of er eigenlijk wel verschil is tussen Valenciaans en Catalaans, of dat Valencianen gewoon Catalaans spreken, daar ben ik niet achter gekomen), de uitgang van de stad.
Via een absurd steil betonnen straatje rijden we naar beneden.
Dan zijn we Morella uit. Het is een heel bijzonder stadje, ik kan niet anders zeggen!
Het absurd steile straatje komt uit op een iets minder steile straat.
We rijden nog steeds naar beneden: de heuvel, of berg, van Morella is hoog.
Je kunt hier mooi de muren zien.
Vanuit de straat komen we op de weg, en Morella ligt nu echt boven ons.
Beneden, aan de N232 die we even volgen, zitten een paar Bar-Restaurantes, waaronder één "Venta".
Venta betekent zoiets als koopwaar: dit is echt een klassiek wegrestaurant, waar je ook bijvoorbeeld flessen wijn kunt kopen.
Sommige van dit soort restaurants zitten al eeuwen op de plek waar ze zitten (deze aan het gebouw te zien niet). Het zijn eigenlijk echt herbergen in de oude zin van het woord: pleisterplaatsen.
Een bord geeft aan dat de Puerto de Querol, een eindje verder langs de N232, open is.
Die pas is maar 1080 meter: het blijft een heel vreemd idee dat hier echt een bord nodig is om aan te geven of de pas begaanbaar is, op zo'n grote, nationale weg.
Maar in de winter kan het hier echt erg koud zijn, en vol sneeuw liggen.
Achter ons kunnen we nu goed zien hoe Morella rond de heuvel gedrapeerd is, en hoe de burcht als het ware de kroon op die heuvel is.
Je kunt je hier ook goed voorstellen dat die burcht alleen door een bombardement verwoest kon worden: hij is door z'n ligging bijna onneembaar.
We blijven af en toe zicht houden op Morella, dat overal boven uit steekt.
Het wordt steeds kleiner.
We slaan af, de CV-12 op, en hebben ook dan weer zicht op Morella.
Hier zie je dat je die heuvel gerust een berg kunt noemen: hij steekt echt ver boven de rest van het landschap uit.
De CV-12 stijgt, in mooie bochten.
En zo kunnen we even later Morella zien vanuit een hogere positie.
Nier hoger dan Morella zelf, uiteraard: dat is de hoogste berg in de verre omgeving.
We hebben net tegen elkaar gezegd dat we nog maar erg weinig vogels hebben gezien (afgezien van de Alpenkraaien gisteren een aantal Slangenarenden), als we een grote groep Vale Gieren ontdekken.
Hier zijn heel veel vogels: behalve die Gieren overal kleinere vogels: tapuiten, leeuweriken, en veel torenvalken.
We rijden nu dwars door dat landschap van stapelmuurtjes en olijfbomen, en dor grasland.
Het is dor en droog hier, met distels en stakerige bruine grashalmen. Hier en daar weten schapen nog wat plukjes eetbaars te vinden.
De muurtjes zijn van dezelfde grauwwitte steen als de rotsen die hier en daar tussen de vegetatie uitsteken.
En daarnaast zie je vaak varkensstallen, zoals hier. Morella is beroemd om z'n hammen, en die komen hier vandaan.
De kleur van de muurtjes verandert mee met de kleur van de rotsen waar ze uit gehakt worden: de kleur verandert langzamerhand in geel.
De rotsen lijken trouwens van nature al zelf op stapelmuurtjes, maar dan van hele grote blokken.
Het is lekker doorrijden hier: de bochten zijn al van ver te overzien, en er zijn weinig haarspelden.
Het is een mooi, woest landschap.
We komen in Vilafranca.
Mijn route zegt dat we hier linksaf moeten: een doorsteekje via een kleinere weg, waar je anders, via de grotere weg, vrijwel tweemaal de afstand aflegt.
We zien alleen nergens een zijweg.
Ook in het volgende dorp (een kerkje en een paar huizen, allemaal van die gele natuursteen) is geen weg linksaf te bekennen.
Dit is het kerkje: de Ermita de la Virgen de Llosar. Zoals in Spanje wel vaker gebeurde vroeger, vond een boer hier vroeger een Mariabeeld, althans, dat is het verhaal. Op die plek is dit kerkje gebouwd, in de 14de eeuw. In de 17de eeuw is het herbouwd.
.
Aan de overkant staat een dode boom, bij een gebouw dat Els Arcs del Pare Placid wordt genoemd: de arcaden van vader Placid.
Een monnik begon hier ooit de kerk te voltooien door er een plein voor te maken met arcaden. Hij is er mee begonnen, maar heeft het niet af kunnen maken omdat hij dood ging, en niemand heeft het van hem overgenomen.
Wat er precies aan de boom hangt weet ik niet, en waarom al helemaal niet...
Maar goed, we gaan dus terug naar Vilafranca zelf.
Op het plein, waar de hoofdstraat een bocht naar rechts maakte (nu dus naar links), duiken we een straat rechtdoor in.
Een smalle straat is het, van alweer diezelfde gele natuursteen. De huizen zijn hoog (de straat is dus donker), met balkons, waar de was hier en daar hangt te drogen.
Af en toe kun je tussen twee huizen een blik naar rechts werpen, en dan kijk je een diep ravijn in.
Links zie je de Temple parroquial de Santa Maria Magdalena, uit de renaissance, de plaatselijke kerk. De toren heeft een eigen naam: de Torre de Conjurar.
Aan het einde van deze straat kunnen we alleen omkeren, of een straatje in dat bijna terugsteekt, en dan omhoog gaat. Die rijden we in.
Daar staat een auto, die de weg verspert. Ze zijn aan het verhuizen, lijkt het; de straat is veel te smal voor een vrachtwagen dus moet dat met een gewone auto gebeuren.
We laten de motoren al naar beneden zakken om toch maar terug te rijden via de straat die ons hier naar toe heeft gebracht, maar de mensen van de auto houden hun hand omhoog, ten teken dat er iets gaat gebeuren.
Ze rijden achteruit tot een huis dat naar binnen inspringt, parkeren de auto daar even strak tegen de gevel aan, en dan kunnen wij erdoor.
Maar waar naar toe? Aan het einde kunnen we linksaf weer terug naar het plein, of weer bijna terugstekend naar rechts, het dorp uit.
Wie weet is dat dan eindelijk de weg die we zoeken.
Het is een betonnen weggetje, en het is wonderbaarlijk mooi om hier te rijden.
Ik heb geen idee of we op de juiste weg zitten, maar dat maakt niets uit.
We rijden een vallei in van een voornamelijk droogstaande rivier, met boomgaardjes erlangs, en vreemdgevormde witte rotsen die daar tussenuit oprijzen.
Er zijn wat dorpelingen aan hun dagelijkse wandeling bezig, en aan hun blikken te zien komen er hier niet vaak motorrijders langs.
Het lijkt een veelbelovend weggetje: het riviertje lijkt verderop door een soort van gorge te lopen, maar helaas, daar kunnen we niet komen: het betonnen pad eindigt bij een huis.
Terug dus, langs de wandelaars die ons aankijken alsof we van Mars komen.
We zien Vilafranca (hier op de foto) dus van de andere kant.
Er is nog én mogelijkheid: bij de uitgang van het dorp hebben we een weggetje gezien dat schuin terugstak, en achter de huizen leek dood te lopen.
We blijken inderdaad achter de huizen langs te kunnen rijden, en het lijkt inderdaad dood te lopen, maar op dat punt steekt er een smaller weggetje bijna helemaal terug, om schuin langs de steile helling naar beneden te lopen.
Op het punt waar we terug moeten steken staat een man, voor zijn garage, en ook aan hem is weer te zien dat hier niet elke dag motorrijders langs komen.
We zijn op een bijna niet meer verhard pad terecht gekomen.
Eerst rijden we in het dal van diezelfde droge rivier (nu de andere kant op), met een soort van volkstuinen links en rechts van ons: de groententuinen van de dorpsbewoners.
Dan klimmen we, en rijden door een dennebos. Hier klimmen we daar langzamerhand weer uit.
En dan komen we in een weids landschap met heuvels, heel erg droog, met ongelofelijk veel grauwwitte stapelmuurtjes, in kleine rechthoeken.
Geen olijfbomen hier, gewoon alleen maar die rechthoeken met niks er in.
Hier en daar staan vierkante gebouwtjes, van diezelfde stapelmuurtjes, met een koepelvormig stenen dak, ook van die stenen.
Voorraadschuurtjes? Maar waarvoor dan?
Ik ken ze uit Catalunya: Barraques de pedra seca, bouwsels van droog gestapelde stenen (pedra seca betekent droge steen, dus zonder cement), in een koepel of pyramidevorm, die inderdaad als voorraadschuur werden gebruikt, maar ook als schuilplaats of om water op te slaan.
Al die muurtjes lijken er op te duiden dat hier iets gebeurde. Met schapen? Je kunt je bijna niet voorstellen dat hier iets groeit namelijk...
Het is een ongelofelijk mooi weggetje door een landschap waar ik erg van houd: droog, met veel rotsen en stenen, een landschap waarin het moeilijk overleven is.
Het weggetje volgt de plooien van dat landschap.
Twee keer komen we bij een zijweg naar rechts. Bij twijfel rechtdoor, is meestal de slimste oplossing.
De weg is nu onverhard; alleen heel af en toe is er een stukje waar kan zien dat hier heel lang geleden asfalt heeft gelegen.
Op een gegeven moment klimmen we weer, door een dennenbos.
En dan, vlak na een steil klimmetje, sta ik opeens midden op het erf van een huis met een schuur.
Twee oude mannen staan buiten, de een veel ouder nog dan de ander: vader en zoon, lijkt het. Ze staren mij aan, en dan verschijnt Ernst ook.
Terwijl ik mijn helm afzet, zegt de jongste, vol ongeloof in zijn stem: "No Espagnol!", jullie zijn geen Spanjaarden.
Als we dat beamen, kijken ze elkaar aan: het zijn dus echt buitenaardse wezens, lijken ze te denken.
Maar als ook Ernst z'n helm heeft afgezet, en als we met kaart, en wijzen, hebben laten zien waar we naar toe proberen te komen, leggen ze ons geduldig en heel uitgebreid aan hoe we moeten rijden: Terugrijden, en dan zie je een bord met "Stop", en dan moet je naar links. Het wordt een paar keer uitgelegd, voor alle zekerheid.
Ernst keert de motor voor me: ik ben een beetje uitgeput. Als ze dat zien lijken ze een klein beetje opgelucht: het zijn dus toch geen buitenaardse wezens, ze hebben toch iets weg van Spanjaarden: die man doet het zware werk voor z'n vrouw, dan klopt er toch iets!
Ze kijken nu goedkeurend naar Ernst, en vragen 'm zelfs van alles over de R3B. Naar de Mulhacen kijken ze niet om. Ik zeg maar niet dat juist die motor Spaans is...
We rijden terug, en proberen voor alle zekerheid de eerste afslag naar links, maar daar staat geen bord "Stop" bij, en die komt uit bij een huis met een stuk of twintig honden.
We komen weer langs de pedra seca bouwsels.
En dan zien we het beloofd bord met "Stop". Ze hebben ons perfect de juiste weg gewezen.
Ik wacht even terwijl Ernst een foto maakt.
Hij kijkt bovendien voor alle zekerheid met de GPS waar we zijn, en de GPS geeft de twee oude mannen gelijk.
De weg wordt langzamerhand beter.
We komen langs een torentje, niet van een kerk. Misschien van een kapelletje?
De toren staat volkomen eenzaam hier.
We komen langs een verlaten dorp: Tossal dels Montllats.
Even later komen we bij een kruising waar het bord met Vilafranca (waar we vandaan komen) en Mosqueruela (waar we naar toe willen) op de grond ligt.
Zo is het ook wel erg lastig om de weg te vinden ;-)
We zijn terecht gekomen op de "gewone" weg: de CV-173, die hier overgaat naar de A-1701, want we rijden de provincie Aragon binnen.
Verheugend is dat er over 12 kilometer benzine is. De Mulhacen heeft een akelig klein tankje voor dit soort reizen ;-)
Ook deze A1701 is een grandioos mooi weggetje.
Op een gegeven moment komen we langs een intrigerend beeld.
Het is een beeld voor de Virgen de la Estrella, onze lieve vrouwe van de ster. Hier begint een weggetje dat je kunt volgen om te komen bij het Santuario de la Virgen de la Estrella.
Als we hier ooit weer komen moeten we dat santuario proberen te vinden: het is volgens mij een heel erg mooi weggetje dat er naar toe leidt!
Je kunt ook meegaan met de jaarlijkse bedevaart, te voet, maar op de motor lijkt me gemakkelijker: het is een erg lang weggetje.
Om ons heen is alles nog steeds woest, met die stapelmuurtjes in kleine rechthoeken, waarvan het nut onduidelijk is.
Overal steken bergkammen door de spaarzame begroeiing, om kleur te geven.
En niet alleen het landschap is mooi, de weg zelf is ook heerlijk, met goeie kombochten, veel snelle scheurbochten, en snelle zigzagstukken.
Net als we, met een enorm uitzicht, voorbij een varkensstal rijden, komt de zon tevoorschijn.
Dit is echt heel erg vakantie!
Onderweg nog een vreemd bouwsel van, zo lijkt het onderdelen van landbouwwerktuigen.
Casetas Cobezos staat er op, met een pijl, die in de richting van een onverhard pad wijst.
Volgens de Spaanse wikipedia is er hier een openluchttentoonstelling van abstracte kunst. Een volgende keer moeten we daar dus een kijkje gaan nemen!
We komen langzamerhand terug in de bewoonde wereld.
In Mosqueruela is inderdaad het beloofde benzinestation. Ik ben weer gered!
Dat is een van de twee grote nadelen van de Mulhacen: de beperkte hoeveelheid benzine (zeker vergeleken met de tank van de motor van Ernst), en de onmogelijkheid tot het meenemen van bagage, anders dan een tanktas.
Verder is hij heerlijk: hij kan met alle soorten wegen overweg, en ik vind 'm heerlijk rijden.
Het is een eencylinder, dus dat betekent wel hard werken (veel schakelen, en bij elke bocht heel goed inschatten welke versnelling ik nodig heb). Dat maakt het rijden extra leuk (maar zorgt aan de andere kant natuurlijk ook voor vermoeienis).
Mosqueruela is een mooi oud stadje, met stadsmuur en torens (waar we niets van zien).
We rijden onderlangs, en zien dan wel de mooi opgeknapte Lavadores, de overdekte wasplaats, met daarvoor de Fuente de Abajo, de beneden-bron.
De naam Mosqueruela komt dan ook van het woord Mosquera, dat pleisterplaats betekende voor herders, met water (de bron) en schaduw. Er lopen dan ook veel routes voor herders door Mosqueruela (cañadas).
Voor we in Mosqueruela kwamen reden we over een pas, de Puerto de Mosqueruela, van 1475 meter. Nu rijden we in de richting van een tweede pas, de Puerto de Linares, 1659 meter hoog.
Onderweg komen we deze mooie den tegen.
Het mooie is dat die den even van te voren is aangekondigd, door een bord waar op staat: "Pino Letrado".
Het gaat om een Pinus nigra (zwarte den) van meer dan 400 jaar oud. Pino Letrado betekent niet zwarte den, maar is echt de naam van deze boom. Letterlijk betekent het "Geletterde Den"
Het landschap is woest en dor, met een gelige kleur van de rotsen.
In de verte zie je naast de weg een soort silo. Geen idee wat die daar doet. Er vlak voor staat een waarschuwingsbord voor overstekend vee. Misschien kunnen boeren hier het voer voor hun koeien of varkens ophalen? In Spanje gaan dat soort zaken nog heel vaak in de vorm van een coöperatie.
Als we de Puerto de Linares over zijn, verschijnt er een bord "Pendiente prolongada": langdurige afdaling.
En die afdaling duurt inderdaad lang! Absurd lang!
We dalen en dalen, in lange zwiepers en in een paar enorme haarspelden.
Dan zien we, tegen een heuvel aan geplakt, Linares de Mora liggen, met rode daken en witte muren, en een kasteel, in de vorm van een ruïne, bovenop de heuvel.
Het okerkleurige gebouw voor het kasteel is de Iglesia de la Immaculata, een kerk uit de Barok.
Even verderop heb je terugkijkend weer zo'n mooi beeld van Linares de Mora.
De toren die je ziet hoort bij de kerk, maar staat helemaal los. Hij heet de Torre Campanario.
En de weg blijft nog steeds dalen!
Hier zie je weer hoeveel kleuren een rots kan aannemen, hier in Spanje.
Deze weg, over de Puerto de Mosqueruela en de Puerto de Linares, is echt heel erg aan te raden.
Prachtige bochten, meestal heel goed te overzien doordat het landschap zo kaal is.
En dat woeste, onherbergzame landschap, met dor struikgewas, verdroogd gras en kale rots in vele kleuren, is altijd mooi om als uitzicht te hebben.
Nog weer verder naar beneden ligt Nogueruelas.
Ook hier weer die rode pannendaken in combinatie met de witte muren van de huizen. Ideaal in de zomer, en het ziet erg schilderachtig uit.
Dit bord zie je wel vaker in Spanje. Het geeft aan dat hier een uitstekende plek is om foto's te maken.
Ernst stopt juist niet bij dat soort plekken, uiteraard ;-)
Aan de overkant van de weg is een plek waar je de auto of de motor kwijt kunt, er is een enorm uitzicht, en er is een bord met uitleg over wat je ziet.
Je ziet ook vaak "Mirador" staan, uitzichtspunt.
Als we nog verder zijn gedaald, rijden we Rubielos de Mora binnen (niet te verwarren met de plaats die een aantal kilometers verderop ligt en, eerlijk waar, Mora de Rubielos heet).
In grootte is het een dorp, maar in bouw is het echt een stadje.
De weg die door Rubielos de Mora loopt heet daar de Calle Muro, en dat klopt: even verderop ligt aan de linkerkant de stadsmuur: het oude Rubielos de Mora ligt achter die stadsmuur.
We zetten de motoren neer bij een van de toegangspoorten van de oude binnenstad: het Portal San Antonio.
Het is een prachtige toren. Nu staan er huizen naast (ik weet niet of die nog de muur als achterwand hebben); vroeger was deze toren uiteraard de ingang aan deze kant in de stadsmuur.
Hier zie ik - nu - dat ik destijds eigenlijk te moe was. Na mijn ongeluk heeft het lang geduurd voor ik een nieuw evenwicht vond: ik dacht dat ik alles weer kon doen "zoals vroeger", maar dat is niet zo: ik ben echt heel veel sneller vermoeid, en ik heb met heel veel vallen en opstaan de grenzen een klein beetje in de gaten leren krijgen. Dat was toen niet zo.
Dat weet ik doordat ik Rubielos de Mora expliciet had opgenomen in de route vanwege de beschrijving in mijn vaste Spanje-reisgids, Spanje van Rik Zaal. Er is een heel mooi klooster, een mooie kerk, een prachtige Plaza de Toros, erg mooie huizen, en mooie pleinen.
Maar we zijn buiten de muren gebleven. Ik was te moe, en het leek zo lastig, de motoren met de bepakking daar te laten en Rubielos de Mora te gaan verkennen...
De Mulhacen staat er zo prachtig bij dat Ernst hem even extra in het zonnetje zet: terecht.
De Portal de San Antonio staat aan een plein, en aan dat plein staat dit beeld, het Monumento a la Paz, uit 1964. Een monument voor de Vrede, dus de determinatie van Duif die ik al had uitgevoerd klopt ;-).
De reisgids vertelt me dat dit het werk is van Jose Gonzalvo, en er is een museum over hem in Rubielos de Mora.
Aan het pleintje, tegenover de poort, is een bar. Daar houden we pauze.
Ik begin m'n bestelling te vertellen aan een man die naar buiten komt. Die begint te lachen: hij is niet van de bar, zegt hij, maar hij zal binnen even de barman waarschuwen, want die heeft ons vast niet gezien.
Als we vertrekken zien we net buiten Rubielos de Mora deze nieuwbouwhuizen in aanbouw.
Dit is het begin van de huizenbubbel die Spanje aan de rand van de afgrond heeft gebracht.
En nog weer verderop zien we waar de economie hier om draait: om hammen!
Het is hier niet zoals in de Extremadura, dat de hammen van speciale varkens komen die in de buitenlucht lopen en eikels eten, maar de reden dat hammen van deze streek zo geliefd zijn is dat de lucht waar ze aan drogen zo'n uitstekende smaak schijnt te geven.
Vanuit Rubielos de Mora klimmen we, via A-1515, langzamerhand weer omhoog, de bergen in, en dat gaat uiteraard gepaard met bochten. Prachtige bochten!
Het is hier groener dan waar we tot nu toe reden, en tussen dat groen zijn ook steeds weer die rotsen in allerlei kleuren te zien.
Als we de Rio Mijares oversteken zien we rechts van ons de oude brug: dat is waar de weg vroeger liep.
Die weg liep langs het groepje huizen dat een eindje verderop staat. Nu loopt de weg daar een eindje vandaan.
Op de rotonde bij de Autovia Mudejar staat dit beeld; aan de rotonde aan de andere kant van de snelweg staat precies hetzelfde beeld.
Wij rijden onder de snelweg door, verder op de A-1515.
We komen terecht op de N-234, die nog steeds om de snelweg heen kronkelt, in Venta del Aire.
Venta del Aire bestaat uit een winkel en een hostal en wat huizen: het doet z'n naam eer aan, en is waarschijnlijk dan ook gegroeid rond een Venta die hier lange tijd aan de hoofdweg lag.
Voor dat hostal (dat ook een restaurant heeft, en een cafe, en een winkel. zoals dat hoort bij een venta) staat dit beeld. Het is de Nuestra Señora de la Nieve, onze lieve vrouwe van de sneeuw.
Op de andere kant staat een plattegrond; ik neem aan dat die je wijst naar de Ermita die aan deze Maria is gewijd.
We rijden de N-234 een eind de "verkeerde" kant op, dat wil zeggen, naar het noordwesten.
Even later, als we de A-1514 op draaien, is de lucht donker geworden. Af en toe valt er een druppel.
Bij Albertosa gaan de regenkleren aan, en dan begint het meteen echt te regenen.
Op de achtergrond de ruïnes van een huis.
De A-1514 is een erg mooie weg.
Helaas zijn de bochten nu nat...
Vlak na Manzanera zie ik het reservelampje aan gaan: tijd om benzine te zoeken.
De weg is mooi, maar nat. We klimmen, weer door dat woeste landschap.
Hier zien we een bergdorp, op een heuvel: Torrijas.
De huizen lijken mooi slordig tegen de heuvel aan geplakt, en de kerktoren steekt er boven uit.
We rijden in een paar prachtige haarspeldbochten op Torrijas af.
De weg blijft echt heel erg mooi: allerlei soorten bochten, soms een serie haarspelden, en steeds weer dat rotsige woeste landschap.
Heel af en toe kom je langs zo'n bergdorp op een heuvel, of rij je echt even door de straten van een dorp, zoals door Arcos de las Salinas hier.
Zoals je ziet krijgen we hier een thumbs up ;-)
De weg blijft mooi na Arcos de las Salinas.
Hier zie je weer mooi hoe de kleuren in lagen zijn opgebouwd, in de rotsen langs de weg.
Vanuit de provincie Teruel (in Aragon) rijden we de provincie Valencia binnen. De weg is daar direct smaller, en niet meer overal voorzien van een middenstreep. We rijden nu op de CV-350.
Een paar kilometer van El Collado vandaan zien we deze man op de weg lopen, met een grote emmer op een soort kruiwagen.
Ik vind het altijd opvallend hoe vaak je in Spanje mensen ziet lopen. In dorpen loopt iedereen tijdens de paseo echt kilometers, en dan zie je groepjes mensen ver buiten het dorp. Maar ook voor het werk wordt er veel gelopen, zoals deze man laat zien.
We rijden door boerenland nu. Behalve de lopende man zijn we ook een trekker tegengekomen, en naast de weg zijn akkers te zien.
Hier kun je mooi zien hoe donkerrood de aarde hier is; extra donker door de regen.
Het is een mooi smal boerenweggetje waar we op rijden.
Hier steken we een riviertje over, en voor ons zie je een wijngaard.
De regen is plezierig voor de boeren hier, denk ik maar.
Maar benzine, dat zie ik hier niet een twee drie verschijnen...
Hier en daar steken reuzen van bergen uit boven het landschap van akkers en wijngaarden.
Ik denk dat hier marmer of iets dergelijks gewonnen wordt: ik neem niet aan dat die lagen zichzelf hebben blootgegevens.
Van de CV-350 zijn we inmiddels afgeslagen naar de CV-354.
Waar die weg uitkomt op de CV-345 staat dit aquaduct uit de Middeleeuwen, het Acueducto Los Arcos de Alpuente.
Dan zien we twee rotsen met loodrechte wanden uit het landschap op rijzen, met rechts daarvan, bijna wegvallend in het visuele geweld van die rotsen, een dorp.
Dat dorp is Alpuente.
Alpuente is echt een prachtig dorp.
Je rijdt er door hele smalle straatjes (ik kan me nauwelijks voorstellen dat een bus er door past; er zijn veel smallere gedeelten dan dit), en dan zie je, hier links voor ins, de muur liggen, met toegangstoren.
Als je door de poort in de toren naar binnen zou gaan en naar boven zou klimmen, zou je de restanten van het Castillo de Alpuente kunnen vinden.
Er zijn hier in de buurt allerlei plekken gevonden met fossielen of resten van Dinosauriërs (dat is al vanaf voor Morella vaak het geval langs onze route, maar hier zijn er extreem veel vindplaatsen). In Alpuente is er dan ook een museum aan Dinosauriërs gewijd.
Ook als je Alpuente uit rijdt zie je hoe dramatisch de ligging er van is.
Vanuit Alpuente, dat hoog ligt, dalen en dalen we.
De afdaling blijft indrukwekkend.
Ik ben blij met die afdaling: het reservelampje is inmiddels toch al erg lang geleden gaan branden, en nog steeds rijden we niet op een weg waar om de haverklap een benzinestation te vinden zal zijn...
We blijven dalen, hoewel het steeds vlakker wordt. Ik kan nog steeds gas geven.
In Titaguas slaan we linksaf de CV-35 op, en daar, vrijwel direct, doemt een benzinestation op. Gered!
Ernst, die 23 liter aan boord heeft en dus slechts één op de twee keer hoeft te tanken op mijn 11 liter, tikt 22,4 liter af, en mijn tank is bijna leeg.
Mijn Mulhacen heeft meer dan 60 kilometer op reserve gereden, en de reserve bedraagt 2 1/2 liter. Bravo!
De C-35 klimt omhoog naar de Alto de Montalbana, en dan dalen we weer.
Het is een afwisseling van lange rechte stukken, en dan series erg mooie bochten, zoals hier.
We schieten over de kaart, in vergelijking tot het rijden over de weggetjes waar we vandaan komen.
We zijn hier in de buurt van Tuejar.
De CV-35 is een grotere weg, met goed asfalt, en hele mooie snelle bochten, en weinig verkeer.
We rijden door Chelva en langs Calles.
We zien een enorme waterval in de verte. Als we de motoren uitzetten als Ernst foto's maakt, kunnen we het water zelfs horen.
En als je dan een auto tegenkomt kun je er gemakkelijk langs.
En ondertussen kun je genieten van de kleuren om je heen.
We beginnen steeds meer sinaasappelboomgaarden te zien, maar het landschap naast de weg zelf blijft woest.
We rijden langs Losa del Obispo (obispo betekent bisschop), dat ook weer op een heuvel ligt.
Dan wordt de weg vlak.
Links en rechts van ons wordt aan de weg gewerkt: deze weg zal in een snelweg veranderen.
Naast de weg zien we steeds meer boomgaarden met sinaasappels, zoals hier.
Het wordt ook steeds drukker: we naderen Valencia.
Naarmate we dichterbij Valencia komen wordt het drukker. We trekken de regenspullen nog ergens uit: het is weer droog en warm.
Onderweg flats, en grote reclameborden (onder andere voor iets dat "El Catedral del Jamon" heet).
Mijn reisgidsen hebben me gewaarschuwd dat Valencia druk is wat verkeer betreft. Niet zo maar grote-stads-druk, maar helemaal verstopt.
Voorlopig valt dat erg mee. We rijden zo'n 6 rijen dik Valencia binnen, maar het beweegt allemaal behoorlijk vlot (hoewel je hier op de foto ziet dat een vrouw uit de auto stapt, gewoon voor een stoplicht. Ik denk dat haar jurk niet goed zat of zo ;-).
Ernst rijdt nu voorop, om te proberen ons via de summiere routebeschrijving die ik heb gemaakt naar het uitgekozen hotel te brengen, aan de Calle En Bou.
We rijden het oude centrum in, dat een wirwar van smalle eenrichtingsverkeer straatjes is.
Op de eerste plek waar we stilstaan waar vijf straten op elkaar uitkomen, rijdt er een politieauto langs ons, en vraagt of ze ons kunnen helpen.
Nou, als ze kunnen vertellen hoe we bij de Calle En Bou komen?
Ze verdwijnen getweeën in hun auto, blijven daar een flink lange tijd in zitten, en dan komt eentje naar ons toe: rij maar achter ons aan. Het is te moeilijk om uit te leggen (en dat in vlekkeloos Engels!).
Zo rijden we achter een politieauto aan, in een inderdaad verschrikkelijk druk Valencia (als we in een auto hadden gezeten was het onmogelijk om die politieauto niet al snel kwijt te raken).
We rijden door de kleinste steegjes, kriskras, zodat mijn richtingsgevoel eigenlijk alleen maar lijkt te zeggen dat we steeds rondjes rijden.
Op de achtergrond zie je trouwens nog de kantelen van een van de poorten in de stadsmuur, de Torres de Quart: er zijn twee van die poorten bewaard gebleven; de rest van de muur is gesloopt.
We rijden nog (hier op de foto) tegen het verkeer in door een eenrichtingsstraatje.
Na wat meer dan een half uur lijkt (maar ongetwijfeld korter zal zijn), stoppen ze op de hoek met de Calle En Bou.
Ze stappen uit, geven ons een hand, en laten zien dat de Calle En Bou verboden is om in te rijden, maar zeggen dat we ons niets van aan hoeven te trekken.
Wat een service!
Als we later op de kaart kijken, blijkt dat we eigenlijk dicht in de buurt van het hostal waren begonnen, maar dat het vrijwel onmogelijk is om er te komen zonder die eenrichtingsborden te schenden.
Even verderop zit het hostal dat ik had uitgezocht (Hostal Antigua Morellana).
Maar helaas, als we daar vragen of ze een plek hebben, blijkt dat het vol zit.
Hebben ze misschien een tip voor een ander hotel, dat ook niet duur maar wel leuk is?
Op de foto links trouwens de Jugenstil Mercado.
De hostaldame legt aan Ernst uit waar hij het kan proberen. Hij rijdt er zomaar in één keer naar toe (volkomen onbegrijpelijk voor mij: het verkeer in Valencia is dan wel niet erger dan in willekeurig welke grote stad in het zuiden, maar qua doolhofgehalte zijn er niet veel steden die er tegen op kunnen boksen).
En, nog onbegrijpelijker, als hij naar binnen is geweest komt hij terug met het bericht dat er een kamer is. Gered!
De motoren mogen aan elkaar vastgebonden in de (voetgangers-)straat blijven staan.
Dan gaan we op zoek naar eten.
In de straat van ons hotel, in het voetgangersgebied, zitten een aantal restaurants met terras op de straat. De menu's liggen op de tafels, en hier worden we op dezelfde manier aangesproken als in Morella: obers die ongevraagd in het Engels of Duits opsommen wat op de menukaart staat, en dan doen alsof je al voor hun restaurant hebt gekozen. Weg hier!
De Plaza del Ayuntamiento is hier vlakbij. Een groot driehoekig plein, met gebouwen die vooral ontworpen zijn om indruk te maken, zo lijkt het. Protserig, maar dan weer zo consequent doorgevoerd dat het erg leuk is om naar te kijken.
Qua eten is er niets te beleven afgezien van een Burger King en een Valenciaanse tegenhanger daarvan die we in bijna elke straat van Valencia zijn tegengekomen (en waarvan ik de naam compleet vergeten ben).
Even verder, in de Calle de Vicente Martir, wijst een bord met reclame voor een restaurant naar links, een steegje in, en op de een of andere manier spreekt dat bord ons aan.
We duiken dus die steeg in, en komen dan uit op de Plaza Redonda, in de Rik Zaal reisgids voor Spanje omschreven als het leukste pleintje van Valencia.
Het is inderdaad een plein*tje*. Een rond pleintje, met in het midden rond lopende overdekte kraampjes, voorzien van naam en nummer in tegels, nu dicht, voor een markt.
De huizen die direct aan het plein staan, en dus met hun gevels het plein rond maken, zijn voor het grootste deel in erbarmelijke staat van onderhoud.
Op de begane grond van de meeste van die huizen zitten winkels (een dierenwinkel zit er tussen, en een winkel met knuffelstiertjes en T-shirts met opdruk enzo).
En op de hoek van het pleintje en de steeg, zit een restaurantje. Ook hier hangt het menu buiten, en ook hier probeert de ober ons naar binnen te paaien.
"Germanos?", probeert hij. En dan "English?".
Ernst antwoordt met "No, Nederlands.".
En de ober: "Ik ben in Nederland geweest. Black en Dekker."
En toen waren we verkocht ;-)
Het restaurant heeft lekkere tapas, en lekkere wijn, en af en toe hele lekkere muziek.
De ober vergeet af en toe wat bestellingen (alles onthouden is "Trabajo", werk, legt hij uit, en daar houdt hij niet zo erg van), maar daar staat weer tegenover dat het terras zijn persoonlijke toneel is.
Hij geeft bijvoorbeeld een erg mooie Elvis-imitatie weg, met "Love me tender".
En als het tafeltje naast ons door twee Italianen wordt ingenomen vertelt hij hen meteen dat hij een aardig woordje Italiaans spreekt: "Tortellini prostituto".
Als we na het eten een rondje over de Plaza Redonda maken zien we op een van de pilaren dit mannetje, van De Schreeuw van Munch, met daar onder het woord Safary.
Hier kijk je, op de hoek van Clot Taverna, vanuit de Plaza de Redonda de steeg in die er toegang toe geeft.
Dit is het binnenste gedeelte, met de marktkramen. In het midden een fontein.
Achter de marktkramen zie je de huizen, die rond het plein staan (met net ruimte voor een paar toegangsstegen).
Je ziet hier goed hoe afgebladderd de huizen zijn. Terwijl me dit een van de mooiste plekken om te wonen lijkt, in hartje Valencia.
We lopen met een omweggetje terug naar het hotel, waarbij we de buitenkant van de Mercado (overdekte markt) alvast zien, in prachtige Jugendstil, met veel glas in lood (je ziet hem hier vanaf de zijkant).
En we komen door de rosse buurt van Valencia, met hoertjes op straat, doffe ogen en ingevallen wangen, die je eigenlijk meteen een avondje op dat terras met die idiote ober zou willen geven om even bij te komen van hun trieste bestaan...
Het hotel is zich inmiddels Hotel Alkazar gaan noemen (in plaats van met een c); ik neem aan om beter gevonden te worden in zoekmachines ;-)
De motoren staan er nog, en op de een of andere manier hebben we er wel vertrouwen in dat ze hier blijven staan. Bijna nergens worden zo veel motoren gestolen als in Nederland, en hier voelt het goed.