Levoca - Hongarije
In Levoca bekijken we eerst nog de kerk van binnen, die vol altaarstukken staat. Dan gaan we op weg, langs het kasteel van Spissky Hrad, en dan naar het zuiden.
We rijden door Kosice, en dan is er een rechte weg naar de grens van Hongarije.
Het is onze eerste kennismaking met Hongarije.
De weg is kaarsrecht maar al snel nemen we een zijweggetje, en dan belanden we via dorpjes en smalle weggetjes in Tokaj, de plaats van de beroemde wijn. Daar eten en drinken we, heerlijk uiteraard, en dan gaan we via rechte wegen naar de grens met Roemenië.
We rijden Roemenie binnen bij Satu Mare. Het is al avond inmiddels.
We raken verdwaald in Satu Mare, en vinden uiteindelijk een plek om te slapen laat in de avond, in Baia Mare.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Donderdag 31 augustus 2006
Het is leuk opstaan als je uit het raam de twee motoren op de binnenplaats kunt zien staan.
We ontbijten in de gewelfde kelders van het hotel, waar het restaurant zit. Er zijn eieren, kaas, spek, ham en brood: een boerenontbijt, prima als begin van een dag motorrijden.
Maar eerst gaan we de
kerk sight-seeën.
Er staat een lange rij: je mag er alleen maar elk half uur in. Het is precies 10 uur, dus we boffen, en hoeven
nauwelijks te wachten.
Binnen zijn 3 gidsen, die in het Duits luid in de galmende kerk staan te oreren. Op verschillende plaatsen, maar je hoort desondanks alles door elkaar.
Maar de kerk is indrukwekkend. Er is een enorm altaarstuk, met beelden in goud. Vooral het laatste avondmaal, in 3D, onder de eigenlijke hoofdbeeldengroep, is prachtig. Het is allemaal van de beroemde altarenstukkenmaker meester Pavol uit Levoca.
Verder zijn er veel kleinere altaarstukken: hier werden diensten voor allerlei groeperingen gehouden, elk met eigen altaar. En gebrandschilderde ramen.
We gaan op weg, en draaien weer de drukke 18 op, verder naar het oosten. Nog voor we af moeten slaan zien we het kasteel Spissky Hrad al hoog op een heuvel liggen.
We slaan naar rechts af, de 547 op, en zien dan in Spissky Podhradie Spissky Hrad nog mooier (het is enorm; een volgende keer moeten we dat maar eens van binnen gaan bekijken).
Spissky Podhradie is stadje onder het kasteel (dat betekent de naam ook: Hrad staat voor kasteel), ook helemaal ommuurd (net als Levoca dus), ook met hele mooie gebouwen.
Levoca en Spissky Podhradie zijn beide perfecte plekken om langer te blijven tijdens een vakantie: behalve de stadjes zelf en het kasteel is hier vlakbij ook nog het Slowaaks Paradijs om te bekijken.
Iedereen die we hier zien heeft een zigeuneruiterlijk: donkere huid en kleren met veel kleur. De jongetjes roepen iets als "Pradie", wat, aan het gebaar dat ze erbij maken, iets als wheelie of gas betekent.
Ook in de dorpen die we erna tegenkomen wonen zigeuners, in kleine huizen, van steen of hout, met golfplaten dak. Er is een markt.
Ik rij met wijde boog voorzichtig om een paar meisjes heen, maar die lachen, maken het wheelie-gebaar, en roepen "Pradie".
Zigeuners (eigenlijk moet je Roma zeggen) wonen hier dus, net als we in Roemenie zullen zien, apart (en in aanzienlijk minder fortuinlijke omstandigheden dan de gemiddelde Slowaak).
De 547 is een heerlijke weg voor motorrijden.
Af en toe lopen er mensen langs de weg.
Af en toe rij je door een dorp, ter afwisseling.
Je hebt soms uitzichten, als de weg hoger loopt.
En dan zie je soms, behalve sappig groen gras, een open mijn.
De 547 is verboden voor vrachtwagens en bussen (er is een alternatieve grote weg naar Kosice, waar we naar toe rijden). We rijden hier dan ook vrijwel alleen.
Dit is een weg waar je de hele dag op zou willen blijven rijden. En zelfs het meestal natte wegdek verandert daar niets aan.
Er zijn alleen maar bochten hier. Heerlijke bochten.
De waarschuwingspijlen lijken ons al de weg te wijzen naar Roemenië.
Hier en daar zien we in die lekkere bochten wel tekens van ongelukken, zoals deze verbogen en uit de grond getrokken vangrails.
Er staan ook vaak waarschuwingsborden, al kunnen we nooit lezen waar ze ons voor proberen te waarschuwen.
Naarmate we verder naar het zuidoosten rijden begint de zon vaker door te breken.
En zo rijden we vrolijk ongewaarschuwd verder.
Tot we een man langs de weg zien die ons gebaart langzaam te rijden. Er is een ongeluk gebeurd: één auto ligt op z'n kant langs de weg.
Een andere auto is aan de zijkant platgedrukt (aan de bestuurderskant).
Ik rij rustiger daarna. Maar de weg nodigt ook wel erg uit tot scheuren.
De eerste "stadse" tekenen die we tegenkomen zijn een stationnetje en deze trein.
Dan rijden we Kosice binnen, de tweede stad van Slowakije.
Wanneer we de lelijke buitenwijken door zijn, rijden we door een stad met elegante gebouwen.
De binnenstad is vrij groot, en we zagen overal dit soort gebouwen.
Maar we zijn al snel weer de binnenstad uit. Er was niet veel verkeer: geen opstoppingen en files hier.
De weg Kosice uit, naar het zuiden, richting Hongarije, is breed.
Het laatste dat we van Kosice zien zijn deze flats, rijen lang.
De 68 is lang en kaarsrecht. Helemaal vlak. Dit is het begin van wat ooit de poesta was. Het vlakke gedeelte van Hongarije begint hier, bij Kosice. Er zijn velden met zonnebloemen en mais.
We zien veel roofvogels hier, en ook dat klopt met Hongarije: dat is een vogelland (als je van vogels houdt moet je iets masochistisch hebben, want veel vogels houden van zo vlak mogelijk land, met veel water en veel muggen).
Het lijkt zo'n weg waar nooit een eind aan zal komen, maar dat gebeurt wel. Bij de grens, met Hongarije.
Dit verhaal over Slowakije eindigt hier: de reis gaat verder in het verhaal over Hongarije.
Donderdag 31 augustus 2006
De grens tussen Slowakije en Hongarije. Ik moet de paspoorten laten zien. Ik begrijp het eerst verkeerd en wilde doorrijden, waarop de man begon te schreeuwen. Gelukkig hoeven we niet voor straf alles uit te pakken.
Als we over de grens zijn stoppen we om de regenkleding uit te trekken: de zon schijnt en het is warm (die regenspullen hebben vooral ook gediend om ons warm te houden: ideaal, zo'n niet-vochtdoorlatend regengeval).
Er staat een Africa Twin met Duits nummerbord en Touratech koffers. De eigenaar staat met iemand te praten die in een auto wegrijdt, en dan spreken wij 'm in het Duits aan. Maar hij blijkt Amerikaan te zijn, Steve . De man met wie hij stond te praten is een Slowaak die aan de Paris-Dakar heeft meegedaan.
Steve komt uit San Francisco en heeft een Africa Twin gestald in Duitsland, voor als hij hier op reis gaat (elke paar jaar een reis van drie maanden).
We hebben een gesprekje, over dat we toch echt op de Tricker uit Nederland zijn gekomen (is hij vol verbazing over). Hij heeft zelf in de Tatra's gekampeerd (waar wij het zo koud hadden; hij zegt dat ie Alaska en Siberie al gewend is en er dus niet zo'n last van had ;-), en is ook erg blij met de zon. Gaat ook naar Roemenie, en hoopt ons daar ook tegen te komen (is niet gelukt ;-).
Steve rijdt weg, over de grote rechte asfaltweg die voor ons ligt. Terwijl we onze regenspullen uittrekken zien we hem in de verte verdwijnen.
Over diezelfde weg zien we een grote groep motorrijders aankomen, allemaal GSsen en XT's en dergelijke, met veel bepakking. Die rijden Hongarije uit, Slowakije in.
Wij moeten die grote rechte weg ook voor een stukje gebruiken. Het is vlak hier, erg vlak. We zien links van ons soms een Hongaarse dorp liggen, met kleine vrijstaande huisjes, met tuin.
Dit is beslist geen Trickerweg. Hier wil je gewoon met hoge snelheid doorjakkeren.
Ik moet van deze weg af als er een bord komt richting Vizsoly . Dat spreek ik voor mezelf uit als vis-olie, zodat het de enige Hongaarse naam is die ik *wel* kan onthouden: die namen hier liggen niet echt goed in het gehoor, zeg maar.
Maar ondanks die gemakkelijke naam heb ik de afslag toch gemist: we vliegen over de kaart.
Ik merk dat bij de eerstvolgende afslag, Mera, en die nemen we. Het eerste dat we zien is een rokende Trabant, met een stuk of 8 mensen er in, die opeens nog veel meer gaat roken en moet stoppen.
We komen in een dorp terecht. Vrijstaande huisjes, met tuinen rondom.
De tuinen staan vol bloemen.
Aan de blikken waarmee de mensen ons nakijken te zien komen hier niet dagelijks motorrijders langs.
De dorpen hebben moeilijk te onthouden namen. We komen door Encs en Abaujker .
Tussen de dorpen in veel zonnebloemen.
Overal kerkjes.
Voorbij Abaujker wordt het heuvelachtig, en zijn er zowaar echte bochten.
Het is een plezierig soort boerenland waar we doorheen rijden, en in de verte zien we heuvels.
We moeten nu Erdobenye volgen: met een beetje oefening zijn die namen wel te onthouden.
Al deze dorpen hebben een perfecte internetsite: dat blijft een erg mooi fenomeen, dat internet de wereld klein maakt.
Mensen staan te kletsen aan de kant van de weg.
Als we de provincie van Tokaj binnenrijden, hebben we de heuvels bereikt die we voor ons zagen liggen.
We rijden langs houten huizen, met toegangspoorten met houtsnijwerk.
Dan rijden we door het bos, met heel veel bochtjes, en op en neer.
Het bos ruikt erg lekker, valt me op (op de motor ruik je sowieso veel meer dan bij andere manieren van voortbewegen).
Geen idee wat die ontschorste boomstammen hier naast stonden te doen.
Hongaren houden van houtsnijwerk, dat is duidelijk.
In Erdobenye stonden deze beelden.
Vanuit Erdobenye wordt het weer vlakker.
Als we het bos uitkomen zijn er niet alleen meer zonnebloemen te zien, maar ook wijnstokken.
Een benzinepomp. De derde al, zegt Ernst: de andere waren gewoon enkele pompen langs de weg.
Deze heeft voornamelijk tweetakt en diesel, en ook 1 pomp met benzine, 95. Helaas, hij kan geen credit-cards aannemen, begrijpelijk, en we hebben alleen grote coupures euro's, waar hij ook geen raad mee weet.
Verder. De 97 is recht en vlak.
Alles lijkt van hout hier.
Overal groeien wijnstokken, en vrijwel elk huis biedt wijn aan, in de vorm van plastic flessen (cola, zonnebloemolie, enzovoort), gevuld met witte wijn.
Bur betekent wijn, neem ik aan, of misschien drinken, of proeven.
Hiernaast een groot aantal garages in aanbouw, met een paard in een van de nog open garages.
Als we Tokaj binnenrijden en een wegwijzer naar het centrum zien kiezen we die kant.
Tokaj is een heel klein stadje of een groot dorp. Alles oogt erg vriendelijk.
De huizen zijn vrijwel allemaal laag.
Voor wat het stadhuis lijkt zit een Ooievaarsnest. We hebben nog een paar Ooievaars gezien, maar ze zijn vrijwel allemaal al op weg naar het zuiden. Het moet hier in het voorjaar en vroege voorjaar een prachtig gezicht zijn, overal Ooievaars.
We zetten de motoren in het centrum, en vinden een bank (of beter: we worden door een man aan wie we om een bancomat vragen er naar toe gebracht), en kunnen pinnen.
Dan besluiten we van de twee mogelijkheden het chique restaurant te nemen, aan het centrale pleintje: het Degenfeld Paleis.
Het is al voorbij half drie, maar eten is geen enkel probleem. Het eten is echt heerlijk: supersmakelijk.
Omdat de halve liter droge Tokaj die we bestellen op is nemen we allebei een (groot) glas. Geen spoortje zuur, heel veel fruitsmaak, heel erg lekker, en, aan het effect te voelen, heel veel alcohol: maar goed dat we maar 1 glas per persoon hebben.
Je kunt hier ook slapen, trouwens: erg aanbevolen (het kost allemaal nog eens absurd weinig ook).
Ooit moeten we hier op de terugweg langs, met een lege koffer, en die dan volstouwen met flessen Tokaj...
Terwijl we eten komt er een enorme regenbui over. Het is weer droog als we naar buiten komen.
Als we een volgende keer weer naar Tokaj gaan, zal ik eens opzoeken wie de ruiter te paard hier is.
Ook hier in Tokaj zien we weer die totempaalachtige dingen met houtsnijwerk.
Het wordt tijd weer verder te rijden, maar we komen hier absoluut terug.
We draaien de 38 op, verder op weg naar Roemenie.
Gelukkig vinden we vlak buiten Tokaj een benzinepomp. Ze hebben er zelfs V-Power 100, en omdat de Tricker me zo ver gebracht heeft wordt ie er op getracteerd.
Twee trekkers...
De 38, die ons naar Nyiregyhasa zal brengen, is recht, heel erg recht.
De enige afwisseling op de 38 is heel af en toe een plaatsje, en zo nu en dan een spoorwegovergang.
Veel wegen in Hongarije zijn erg goed. Zo te zien is er, net als in Spanje, met hulp van de EU flink aan de infrastructuur gewerkt.
Nyiregyhaza is aan de buitenkant een Sovjet-Bijlmer; binnen is er laagbouw, met winkeltjes, restaurantjes en onduidelijke gedoetjes.
Wat erg leuk is, is dat hier overal Oekraïne op de borden staat aangegeven: daar zitten we vlakbij (dat was eigenlijk al in Slowakije het geval).
Na de lange, rechte, drukke 41 draaien we de lange, rechte, drukke, iets smallere 49 op.
We rijden langs langgerekte dorpen, huisjes met tuin rondom en een hek er omheen. Veel bloemen.
De weg lijkt eindeloos, met steeds onmogelijk-inhalende Hongaren, en vaak moeten wij ook inhalen als een Skoda niet boven de 40 uitkomt.
We zien steeds meer auto's met "RO" op het kenteken, en wat opvalt, is dat Hongaren zonder vaart te minderen de spoorwegovergangen nemen, maar dat Roemenen er stapvoets of langzamer overheen rijden...
Ik had al gelezen dat spoorwegovergangen in Roemenië voorzichtig, met lage snelheid benaderd moeten worden, maar hier zie je hoe die gewoonte er blijkbaar ingesleten raakt, ook al is het nergens meer voor nodig.
Het is hier vlakker dan vlak. Niet alleen de weg waarop we rijden is kaarsrecht en eindeloos lang; ook de zijstraten in dorpen zijn zo.
Onderweg af en toe cafe's en restaurantjes.
Doordat de dorpen zo langgerekt zijn, rijden we bijna voortdurend langs bebouwing.
Elk dorp heeft minsten één kerk, altijd met spitse toren.
Dankzij die bebouwing heb je nog iets om naar te kijken, maar het blijft moeilijk, dat je zo verschrikkelijk lang in exact dezelfde richting moet rijden hier...
We zien vrijwel geen motoren onderweg, maar deze bestelbus bewijst dat ze er wel degelijk zijn, in Hongarije.
En het eten is Hongarije bestaan niet alleen uit goulash...
Het moet hier een prachtig gezicht zijn als de Ooievaars thuis zijn...
Af en toe hebben we zowaar een bocht!
Hongaren rijden hard, maar niet alle auto's zijn tot hoge snelheden in staat. Het is dus een kwestie van heel vaak inhalen.
Veel huizen zien er pico bello uit aan de buitenkant, maar niet allemaal...
En de weg blijft recht...
En recht...
En dan opeens zit er toch een bocht in de weg, en zie je tegelijkertijd deze intrigerende nieuwbouw.
Sommige voertuigen die we inhalen doen denken aan wat ik me bij Roemenië voorstel.
Even later rijden we weer in het niets.
Twee motorrijders staan langs de kant van de weg. We gaan even vragen of ze hulp nodig hebben.
Het zijn twee Tsjechen, die in Roemenië zijn geweest en de kaart wisselen: we zijn nu vlak bij de grens!
En dan, eindelijk eindelijk na al die rechte wegen, zien we de grens in de verte.
Bij gebrek aan pijlen voor motorrijders volgen we maar de pijlen voor de auto's.
Roemenië zit nog niet bij de EU, dus dit wordt onze eerste "echte" grens.
De grens. Roemenië. Eindelijk zijn we daar dan toch aangekomen, na die eindeloze rechte wegen.
Het is de grensovergang tussen de 49 in Hongarije en de 19a in Roemenië.
Paspoortcontrole.
Terwijl we stilstaan steekt er een kudde koeien de weg over, vergezeld van een man. Op weg naar de stal.
Dat gebeurt op een weg van vier stroken breed.
Je zou zeggen dat dat gebeurt in opdracht van het ministerie van Toerisme. Die hebben dan ook gezorgd voor het paard-en-wagen dat aan de overkant van de weg staat.
Eerst tanken. Vlak over de grens is een benzinestation. Benzine is in Roemenië nog goedkoper dan in Hongarije, en dat betekende dat we in Hongarije al weer heel lang geen benzinepomp zijn tegengekomen.
Rom Petrom heet ons welkom.
En even later worden we welkom geheten door Ursus.
Roemeens is een Romaanse taal, sterk verwant aan het Italiaans. En Ursus betekent "beer" in het Latijn, en dus waarschijnlijk ook in het Roemeens. Het Berenbier heet ons dus welkom...
We rijden verder. Ook hier is de weg recht.
Langs de weg huizen met tuinen er omheen, met een hek.
Er zijn veel mensen buiten. Kinderen maken lachend het wheelie-gebaar.
Even later komen we weer zo'n kudde koeien tegen die de weg oversteken. Blijkbaar was die kudde aan de grens toch niet zo ongewoon.
Het land dat hier vlak is, en net zoals dat vlakke deel in Slowakije landschappelijk hoort bij het vlakke deel van Hongarije, is allemaal vroeger poesta geweest.
Het meest opvallende verschil met waar we tot nu toe gereden hebben zijn de grote hoeveelheden menssen die we buiten zien. Kletsend, lopend, fietsend, kijkend, of feestvierend.
En dan rijden we Satu Mare binnen.
Ik heb twee kaarten van Roemenië, en heb per ongeluk de kaart met de eerste route die ik verzonnen heb in het kaartvak gestopt, en niet de nieuwe met mijn nieuwst verzonnen route. Ik denk daardoor dat we naar Baia Mare moeten. (voor degenen met een kaart van Roemenië: ik had eigenlijk de 19 tot aan Sighetu Marmatiei willen volgen).
Baia Mare staat aangegeven voor vrachtwagens, maar ik wil recht door het centrum: dit is onze eerste Roemeense stad, die wil ik wel even van wat dichterbij bekijken.
Hier de Rooms-katholieke katedraal van Satu Mare.
De kerk die we bij binnenkomst zagen is de protestante kerk.
Al snel zijn er geen borden meer te vinden, noch naar Baia Mare, noch naar het centrum.
We zitten al snel in woonwijken.
We dwalen zo'n beetje rond.
We komen terecht in straten vol gaten. Ik vraag de weg naar Baia Mare aan een vrouw. Ze legt de weg uit in gebaren en Roemeens, en jongetjes roepen ons nog na: "de hele tijd rechtdoor en dan naar links" (Roemeens lijkt erg op Italiaans, dus je verstaat al snel iets).
De huizen zijn hier voor het grootste deel laagbouw. Er lopen veel mensen op straat, en er is nauwelijks verkeer.
We komen hoogteverschillen tegen tussen elkaar kruisende straten van een halve meter. We komen door onverharde straten (zeg maar modder), en laveren verder tussen de enorme gaten door (gaten waarin een Trickerwiel in z'n geheel past): dit is Roemenië!
We vragen de weg nog een keer, en krijgen dan in half Frans, half Roemeens uitleg. Voor alle zekerheid legt de man, die met z'n kleine dochtertje aan het wandelen is, het drie keer uit. Niet alleen hoe je de stad uitkomt richting Baia Mare, maar de hele route er naar toe.
Het klopt helemaal: stad uit, slechte weg (wat in dit geval betekent: ene helft geasfalteerd, andere helft niet, en zo vol gaten dat er geen weg meer tussen de gaten te vinden is).
Het gaat schemeren.
Niet alleen hoe je de stad uitkomt richting Baia Mare, maar de hele route er naar toe.
We zien een motel (in hout, chalet-stijl) met restaurant. Maar daar hebben ze geen garage, en na alle Roemenië-verhalen van met name vrachtwagenchauffeurs over door Roemenië rijden, vindt vooral Ernst het geen slim idee om de motoren direct aan een doorgaande weg te parkeren. (we hebben ondervonden dat het erg meevalt allemaal, maar ondanks dat denk ik niet dat het een goed idee is je motor bij zo'n motel langs de doorgaande route te zetten als hij niet in een garage kan.)
Het gaat regenen. Ik zie niks meer, door de lampen van de tegenliggers.
Onderweg zien we dan nog dit vreemde huis. We komen er pas veel later achter wat dit voor huizen zijn.
De enige tegenliggers die we tegenkomen voor we op de grote weg zitten zijn deze huifkarren.
We komen uiteindelijk op de doorgaande weg. Het is donker.
De weg is niet verlicht, er zijn nauwelijks of geen strepen op de weg, en ook in de dorpen is geen enkele verlichting.
En nog steeds is de weg vol wandelaars, onverlichte fietsers, en onverlichte paard en wagens, en erg veel auto's en vrachtauto's.
Wanneer ik zo'n vrachtwagen inhaal krijg ik een onverlichte paard-en-wagen aan de overkant in het schijnsel van m'n koplamp, maar op de een of andere manier past alles altijd.
De kilometers kruipen voorbij. De regen wordt steeds harder.
Eindelijk, eindelijk Baia Mare
.Ernst gaat voorrijden, maar gaat rechtsaf waar het centrum rechtdoor staat aangegeven. Ik haal hem in, en vertel hem dat, en ook dat er in de richting van het centrum een hotel te zien was.
Terug. Het hotel zit in zo'n oostblok-grauw-blok. Het heeft alweer geen garage.
Bij terugrijden rijdt Ernst weer van het centrum vandaan. Ik kan niet meer, en rij achter hem aan.
Hij stopt in een portiek, de regen stroomt bij bakken uit de lucht:. Het idee is om in het protiek te schuilen, en ondertussen te kijken of de Lonely Planet ofzo ons hier een hotel kan aanwijzen.
"Zal ik dan eerst aan de overkant naar een garage gaan vragen?", stel ik voor. Dat had hij nog niet gezien: Hotel Mara .
Het ziet er erg chique uit. Bij de receptie een erg vriendelijke jongen:
"Wilt u een dure of goedkope tweepersoonskamer?" (in het Engels)
"Wat is het verschil?"
"Voornamelijk de prijs".
De motoren kunnen op een parkeerplaats achter het hotel, achter een slot, of voor, op de plek voor de taxi's, pal voor de ingang van het hotel, dan houdt hij er oog op, vertelt hij.
Hij verlaagt ook nog eens de prijs van de kamers, die in euro's staat aangegeven: daar is een te hoge omrekenkoers voor gebruikt, vindt hij. Wat een geweldige ontvangst in Roemenië!
Onze bagage wordt naar boven gebracht, en we krijgen een kamer met tweepersoonsbed (volgens mijn gidsen zouden vrijwel alle hotelkamers twee aparte bedden hebben, en we zullen er inderdaad achter komen dat één groot bed iets bijzonders is hier). We hebben voor de dure gekozen: die waren gerenoveerd, heeft hij daarna verteld, en ook de dure kostte niet veel.
Beneden in de bar drinken we bier, en eten pinda's: ik zoek het woord voor pinda's op in mijn Wat en Hoe: arahide.
Dat vraag ik aan onze vrouwelijke kelner, die uitstekend Engels spreekt. Ze snapt niet wat ik bedoel, ik wijs het in het boekje aan, en dan zegt ze: "Ah, arahide" (op precies dezelfde manier als ik het uitsprak), "Peanuts!". Ze was niet op het idee gekomen dat ik Roemeens probeerde te spreken. Als we dan ook nog eens "multumesc", bedankt, spreek uit moeltoemeesk, zeggen, lacht ze heel erg breed.
Naast ons blijken twee Nederlandse motorrijders te zitten. Hun LT heeft het begeven: koppeling kapot. Gelukkig pas aan het einde van hun georganiseerde rondreis.
Het is hier aangenaam: tv aan, gepraat, lekker veel lawaai, Spaansachtig, zeg maar.
Roemenen maken erg makkelijk contact, zijn vriendelijk, vrolijk en behulpzaam, daar ziet het nu naar uit. Douchen en slapen!