Hotel des Cevennes - St Pons de Thomières
We rijden vandaag langs bochtige wegen, door Gorges, door de Ardeche en de Cevennen naar de Haut-Languedoc.
Het is bewolkt, en we zien hier en daar bijna zwarte luchten van waaruit regen naar beneden stort, maar boven ons blijft het droog.
De wegen zijn op veel plaatsen nat: ons oorspronkelijke plan om vandaag in Spanje aan te komen is niet haalbaar. We besluiten om een hotelletje te zoeken (dat lukt in St Pons de Thomières) zodat we morgen rustig aan naar Spanje kunnen rijden.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Donderdag 26 april 2012
We ontbijten in de bar (met ham voor Ernst), pakken in, en vertrekken. Ernst kletst nog met de eigenaar (z'n motor heeft problemen). Dit is een bijzonder plezierig adres, Hotel des Cevennes!
We rijden via de D578 naar het zuiden. Dit is een erg mooie, maar op dit moment helaas klatsnatte weg, zonde!
Onderweg komen we wegwerkers tegen, die keurig plaats voor ons maken.
Vooral het eerste gedeelte van deze weg is indrukwekkend: naast je, diep beneden, loopt een riviertje in een ravijn; aan de andere kant gaan de rotsen omhoog.
Even na Laviolle zien we een vreemd huis: heel klein, met een enorm bordes dat naar een ruimte met Griekse zuilen leidt, en bovenop een plat dak met borstwering met geometrische versiering.
Ook na Laviolle rijd je nog een poos door de Gorges die zijn gevormd door de rivier de Volane.
Tenslotte is er, vanaf Antraigues sur Volane, steeds meer bebouwing.
Vals les Bains is een heel langgerekt stadje in het nauwe dal van de Volane: we vorderen hier heel langzaam.
Vanuit Vals les Bains rijd je vrijwel zonder overgang Aubenas binnen, waar we niet veel van zien.
We rijden via de D104b buiten het centrum om, en in een door Aubenas opgeslokt dorp, St Etienne de Fontbellon, zien we al dat we een wijngebied binnenrijden: hier kun je wijn kopen van de Caves Vivaraises, een van de Vins d'Ardeche.
We komen terecht op de D104, die als een brede weg door het dal van de Ardeche voert.
Vlak bij Aubenas wordt aan de aansluiting van de D104b op de D104 gewerkt: we moeten daar wachten voor rood. Tijdens dat wachten komt deze Peugeot 404 (mijn lievelingsauto) met huif langsgereden: geen enkel bezwaar om zo voor een rood stoplicht te wachten!
Wat erg plezierig is: rechts van ons is de lucht inktzwart, terwijl wij dan weliswaar onder wolken rijden, maar droog blijven.
Hier een brug over een zijriviertje van de Ardeche.
Hier zie je het contrast met de bewolking boven ons: veel lichter!
We rijden hier Uzer binnen (dat zijn trouwens jonge platanen, links).
Achter ons ziet het er een stuk minder licht uit...
En rechts van ons blijft steeds die bijna zwarte lucht te zien.
Het dal waar we doorheen rijden staat vol met druiven: veel wijn hier.
We komen langs een stadje met de prachtige naam Joyeuse. Die naam komt, volgens een Franse legende, van Karel de Grote, die z'n zwaard kwijt was dat de naam Joyeuse droeg, en een prijs uitloofde voor wie hem vond. Tegen de soldaat die het zwaard vond en het terugbracht zei hij dat hij ter plekke een huis voor hem zou bouwen, en dat het nageslacht van de soldaat daar onder de naam Joyeuse zou wonen.
Er zijn trouwens meer plaatsen met bijzondere namen hier: wat dacht je van Prends-toi-Gardes?
Vervolgens rijden we Lablachère Notre Dame binnen. Je ziet onze vrouwe al staan, daar bovenop de toren van de Basilique Notre Dame de Bon Secours.
Voor een kerk is dit een jonkie: hij is in de 19de eeuw gebouwd.
De D104 is bij tijd en wijle een aangename weg met wat lome bochten; op andere tijden een saaie lange rechte weg. Het is in ieder geval wel een weg waarover je in korte tijd veel kilometers maakt.
We verlaten de Ardeche, rijden daarmee het departement du Gard binen, en het wegnummer verandert in D904.
Op die D904 is een rotonde waar deze Luigi uit Cars reclame staat te maken voor restaurant Le Paul Gauguin uit Courry (Paul heeft wel Luigi voor reclame, maar geen website; voor een internetverslaafde als ik een vreemde combinatie).
We zijn al snel in Saint Ambroix.
Precies achter deze bomen verstopt staat een oude toren en een kapel op de Rocher de Dugas, de rots van Dugas. Op die rots zijn de resten te vinden van het Plateau du Dugas. Dat zou al een "heilige" plaats zijn in de tijd van de Kelten, met een Keltisch altaar. De 19de eeuwse kapel maakt extra duidelijk dat er voor heidense ideeën geen plaats meer was in de Christelijke samenleving die Saint Ambroix al heel erg lang was.
Saint Ambroix is trouwens een erg mooi stadje om door te rijden.
Alès daarentegen is geen mooie stad, maar je komt er wel binnen via deze rotonde met watergevende hand: La main tendue.
Het lijkt of deze streek houdt van Mariabeelden bovenop kerktorens: ook Alès heeft er eentje: de Notre Dame de Rochebelle.
We verlaten Alès via de D50, en dat is vrijwel meteen al een prachtig weggetje, dat zich met bochten door het Parc National des Cevennes slingert.
In Générargues sla je dan linksaf, de D129 op, en het leuke is dat we daar een doorsteekje namen, via een heel smal weggetje. Dan kom je langs de ingang van een bamboepark en een stoomtreintje. We hebben met ons doorsteekje de twee topattracties van Anduze gezien ;-)
Na ons doorsteekje komen we bij de Gardon, waar hier een spoorbrug oversteekt.
Even verderop ligt Anduze schilderachtig te liggen aan de overkant van de Gardon.
Anduze is erg toeristisch: heel erg toeristisch. Zelfs nu, ver buiten het seizoen, op een koude winderige, bewolkte dag, zitten de (verwarmde) terrassen vol. Maar het is te doen nu, in tegenstelling tot in de zomer, en je kunt nu ook goed zien hoe het komt dat Anduze zo toeristisch is. Het ligt er prachtig bij, en het is een erg mooi, gezellig stadje.
In Anduze rijden we langs de Tour de l'Horloge, die in 1320 is gebouwd om de stad te verdedigen.
De toren houdt het waarschijnlijk langer uit dan het huizenblok er tegenover, heb ik zo het idee ;-)
Om de hoek is een plein vol terrassen, die allemaal vol zitten met mensen die al willen gaan lunchen (het is 1/2 1; lunchtijd in Frankrijk begint om een uur of 1, maar veel toeristen eten graag eerder). Wij gaan hier maar niet zitten: te druk, te vroeg, en het ziet er allemaal tamelijk poche uit.
Anduze is niet groot: we zijn er snel uit. De Becker heeft voor ons de D133 uitgekozen, die over de Col de Traviargues loopt, en dat is een heel erg mooi weggetje.
We hebben hier droog asfalt, op veel plaatsen, met bochten. Heerlijk!
Na de Col de Traviargues heeft de D133 ook nog de Col de l'Aubret in petto. Het houdt niet op, en het hoeft ook niet op te houden, deze weg.
Dit soort kleine weggetjes zijn het allerleukst om te rijden.
De prachtige D133 eindigt in St Hippolyte du Fort, waar we vanwege een afgesloten hoofdstraat kriskras doorheen worden gestuurd. We komen zo langs een restaurant/pizzeria, en aarzelen geen moment: etenstijd!
We moeten eerst heel lang wachten tot iemand aandacht aan ons besteedt; we zien intussen dat anderen, die hier al langer zitten, ook steeds ongemakkelijker worden doordat ze hun bestelling maar niet krijgen.
Als ik tenslotte zelf maar bij de bar ga vragen worden we nors geholpen, en het eten is erg slecht.
Als ik naar de (gemengde) wc ga blijkt het water van het fonteintje het niet te doen, waardoor een aardige heer in de problemen komt (ik ontdekte het gelukkig nog voor ik naar de wc ging): z'n handen zitten al onder de vloeibare zeep. Als hij om een oplossing gaat vragen wordt hem alleen bits meegedeeld dat het fonteintje kapot is.
Ga hier dus nooit eten!
Maar als we vertrekken (we nemen geen koffie: willen zo snel mogelijk weg) zien we twee Steenarenden bij de hoge berg naast het stadje!
Ik denk eerst even dat het twee Vale Gieren zijn, maar ze hebben een te lange staart, en een paar keer valt het licht zo dat ik de witte vlekken op de bovenkant van de vleugels kan zien, en de witte band op de staart. Onmiskenbaar Steenarenden!
We rijden verder over de D99, die recht is, en hoog over een vlakte loopt. Je ziet: in dit gedeelte van Frankrijk zie je overal waar de aarde vlak genoeg is druiven groeien.
We rijden in de richting van Ganges. Elke keer als we dat op de borden zien hebben we even de ervaring alsof we in India zijn, wat vreemd aanvoelt als je het zo koud hebt als het hier nu is.
Deze rotonde, die aankondigt dat we bijna in Ganges zijn aangekomen, laat zien dat we hier in een streek zitten waar vroeger veel schapen werden gehouden.
We worden om het (kleine) Ganges heen geleid, en rijden dan over de brug over de Hérault.
Wij rijden via de brug die er ligt voor de D25; we hebben uitzicht op een oudere brug, die ook nog steeds in gebruik is.
We rijden dan een stukje naast de Hérault, die er donkerblauwe bij ligt (de kleur is niet goed te zien op de foto: er was eigenlijk voortdurend te weinig licht voor goeie foto's die rijdend worden genomen).
Er zijn kunstmatig aangelegde watervallen (waarvoor eigenlijk?) die het nog schilderachtiger maken.
De D25 buigt dan af van de Hérault, en gaat verder langs een zijrivier daarvan, de Vis.
De Vis heeft een prachtige kloof uitgesleten: de Gorges de la Vis.
We zien dan ook direct al rotsen hoog boven de weg uitrijzen. Op veel plaatsen staan borden die waarschuwen voor vallende stenen; de zware regen die hier is gevallen heeft ook inderdaad veel stenen naar beneden laten vallen. Die borden staan hier heel terecht, op dit moment.
Er zijn hoge bergen aan weerszijden, heel steil. Behalve de borden die voor vallende stenen waarschuwen, zien we ook borden die waarschuwen voor ondergelopen stukken weg. Eerst begrijpen we dat niet: de rivier loopt hier diep beneden; die kan toch nooit overstromen? Maar dan bedenken we dat het om water gaat dat van die hoge bergen naar beneden loopt, en niet snel genoeg weg kan als het hard regent. De weg is hier dan ook op veel plaatsen nog kletsnat.
Geen droge weg dus, maar het regent niet. Het is een erg mooie weg.
Onderweg zijn er hier en daar dorpen, zoals l'Escoutet hier.
Na een klein dorp, Le Claux, is een forellenverkoop, en daar zie je dit vreemde restant van een gebouw aan de overkant van een brug. IK geloof dat het het Château de Castelas is.
Dan verdiept de kloof zich, de rotsen worden hoger, en ze zijn vaak oranje gekleurd (helaas niet goed te zien door de slechte lichtcondities).
We zien hier borden naar de Cirque de Navacelles, waar een meander van de Vis een rond gebogen gorge heeft uitgesleten. Je kunt er via een zijweg komen, maar wij rijden door, door de Gorges de la Vis zelf.
Het voordeel van natte wegen (en de bijbehorende natte rotsen) is dat de kleuren extra diep zijn.
Na de afslag naar de D48 (die naar dat Cirque de Navacelles leidt), komt er een plek waar je de Vis oversteekt: hier hebben we hem aan onze linkerkant.
De weg begint dan te klimmen in een enorm tempo: de weg zelf wordt steil, en je klimt via nauwe haarspelden in evenwijdig liggende stukken weg omhoog.
Precies in de laatste haarspeldbocht is een plek om te parkeren, waar we stoppen. Er staan al een auto en een motor, beide met Zwitsers kenteken. We stoppen naast ze, om nog even het moment te rekken dat we in de Gordes de la Vis zijn.
Van hier boven kun je heel mooi zien hoe we omhoog zijn geklommen.
Aan de overkant zie je trouwens nog een evenwijdig lijn even boven de weg lopen. Dat is een soort watervoerende goot, om regenwater af te kunnen voeren bij harde regen zonder dat de weg direct blank komt te staan.
We spreken de Zwitserse motorrijder aan in het Duits, maar hij begrijpt ons niet. We gaan over op het Frans, en dat spreekt hij wel. Als we vragen of hij hier op vakantie is en dergelijke, vertelt hij dat hij uit Australië komt, en vaak in Europa op vakantie gaat, en dan een motor huurt. Wat een babylonische spraakvberwarring!
Hij rijdt in z'n eentje, en vindt Europa prachtig, voor op de motor (en dat ben ik met hem eens).
Als hij wegrijdt, op z'n R1200, zwaaien we hem uit.
Als we bovenop zijn gekomen verandert de D25 even in een rechte weg, over een hoogvlakte.
Het waait hard hier, op deze hoogvlakte, en we zijn dan ook niet erg verbaasd wanneer we een windmolen zien, bij Saint Pierre de la Fage.
De windmolen heeft een website, en hij heet simpelweg Le moulin de Saint Pierre de la Fage.
Vrijwel direct na die windmolen krijgen we weer haarspeldbochten, naar beneden.
We rijden weer een gorge in, en ook langs deze gorge ligt een Cirque, een restant van een meander van de rivier. Deze cirque heeft de intrigerende naam Cirque du bout du monde (cirque van het einde van de wereld).
Even verderop zien we reclame voor de windmolen: ze zijn trots op hun windmolen, hier in Frankrijk!
We komen door Lodève, waar we even parallel aan de snelweg rijden (die is, in de vorm van een enorm betonnen gevaarte, pal naast Lodève gebouwd; het stadje heeft nu in plaats van een berg zo'n betonnen geval als uitzicht).
We slaan dan rechtsaf, de D35 op, en ook dat is een bijzonder aangename weg met bochten en al. We rijden daar langs de rivier de Orb, en de weg maakt met de rivier de bocht mee, hier in Le Bousquet d'Orb, van oost-west naar noord-zuid.
Even voorbij Le Bousquet d'Orb wordt aan een spoorviaduct gewerkt. Ik hoop maar dat het treinverkeer is stilgelegd...
De D35 eindigt in Bédarieux, waar we rechtsaf slaan, de D908 op. Die is druk, en gaat voortdurend door bebouwing, en is voorzien van naar onze schatting meer dan drieduizend belachelijk hoge verkeersdrempels ;-). Het is koud ook, en het blijft maar hard waaien, en de wegen zijn nat.
We stoppen nog even bij een McD waar we koffie drinken om bij te komen, maar dan zit er niets anders op dan door te gaan.
Tijdens onze pauze in de McD wordt het Ernst duidelijk dat we niet vanavond in Spanje zullen zijn (ik kende de kaart uit m'n hoofd en wist dat al). We zullen het rustig aan doen en op tijd een hotelletje nemen: morgen wordt het beter weer en kunnen we op ons gemak naar Spanje rijden.
Gelukkig komt er een moment, ongeveer na Olargues, waarop er steeds minder bebouwing is, en de weg ook minder druk is.
Hier zijn we op dat gedeelte, in Riols, met z'n romaanse Église Saint Pierre, waarvan het oudste gedeelte uit de 11de eeuw is.
We komen in St Pons de Thomières. Daar is net buiten de stad een hotel, Les Bergeries de Pondérach , dat we twee jaar geleden hebben gevonden.
Ernst rijdt de oprit naar beneden, en ik ga een kamer vragen. Het hotel is verkocht (de meneer van toen wilde dat al). Hij woont in het huis er naast: precies zoals hij dat graag wilde.
Er is een kamer, met bad en balkonnetje (ik zie de meneer van vroeger nog in z'n tuin werken).
We zijn vroeg. We kunnen vanaf 1/2 8 eten, en zo ver is het nog niet. Ik neem een bad, en word eindelijk warm.
Het menu staat op een enorm schoolbord dat door de serveerster wordt rondgezeuld.
Het eten ziet er prachtig uit en is erg lekker (met onder andere wilde asperges).
Het is vreemd om hier te zitten: de vorige keer aten we buiten, en werden we op uitermate plezierige wijze onderhouden met gesprekken door de heer des huizes.
De mensen die het hotel hebben gekocht doen het prima, en ze weten ook mensen uit het dorp naar het hotel te krijgen. Ze zullen het vast redden en daar ben ik heel blij om, maar het geeft ons toch een beetje een weemoedig gevoel...