Sant Feliu de Guixols - Béziers
We verlaten Sant Feliu de Guixols via een prachtig bergweggetje, en komen al snel in vlakker land.
We picknicken bij het Castello de Mongri, rijden verder via Sant Pere Pescador, en komen uiteindelijk op het schiereiland Cap de Creus terecht. Het mooiste plekje daar is bij de vuurtoren, en daar lunchen we.
De kustweg van daaruit, de N260, is weer erg mooi.
In Portbou willen we overnachten in een hotel dat we kennen, maar onze verlopen paspoorten worden niet geaccepteerd!
We rijden verder Frankrijk in, en komen na veel omzervingen (waaronder een heel eind terug rijden) terecht in Béziers, waar we een plekje vinden om te slapen.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Zondag 6 mei 2012
We ontbijten voor de laatste keer in Sant Feliu de Guixols, in ons hotel.
Na het inpakken is er nog even een oponthoud waarbij Ernst de hotelbaas ons kaartje geeft en uitlegt hoe hij de Wifi gebruikersvriendelijker kan inrichten en beter kan beveiligen, en dan vertrekken we.
De hotelbaas is uitermate vriendelijk: dit is een bijzonder aan te raden plekje, voor wie aan de Costa Brava wil zijn.
Er is nu een heuse markt aan de gang op het plein voor het hotel. De hotelbaas had gisteravond al gewaarschuwd dat de motor beter ergens anders geparkeerd kon worden, en dat had Ernst keurig gedaan, maar het blijkt eigenlijk niet nodig: zo groot is de markt niet.
We hebben voor we vertrekken nog een gesprekje met twee Nederlanders die met de camper rondzwerven (en een scooter bij zich hebben om echt ergens te komen). Het is uitzonderlijk koud en nat, melden ze, overal waar ze geweest zijn. En ze kunnen het weten: ze komen elk jaar hier.
We verlaten Sant Feliu de Guixols niet via de grote weg, maar via het Platja de Sant Pol, het strand van Sant Pol.
Dat is een erg mooi strand!
Het is koud, bewolkt, en het waait hard. Je ziet dan ook dat er bitter weinig strandgangers zijn; niemand ligt te zonnen.
Langs dat strand staat een wonderlijk Modernista gebouw: Casa Estrada of Casa de les Punxes.
Het is van een particulier: er zit geen hotel of iets dergelijks. Op dit moment woont er niemand: alle ramen zijn gebarricadeerd met plaatmateriaal. Het is te hopen dat er snel iemand komt die dit gebouw wil redden!
Je ziet dat de gemeente niet helemaal beseft dat zo'n sprookjeskasteel aan het strand een icoon van de stad zou kunnen zijn: ze hebben er gewoon de containers voor de afvalscheiding naast gezet.
We rijden eerst in de richting van Platja d'Aro, waarbij blijkt dat het stuk tussen Tossa del Mar en Sant Feliu echt uitzonderlijk is: na Sant Feliu is er overal bebouwing direct langs de kust.
Het plan is om het mooie bergweggetje te vinden tussen Calonge en La Bisbal d'Emporda. We slaan te vroeg linksaf, en komen daardoor op een heel smal weggetje terecht naar Romanya de la Selva (ondermeer langs een enorm golfterrein).
We rijden hier tussen de bloemen, op een smal weggetje, met uitzichten over de zee.
In Romanya de la Selva kunnen we rechtsaf naar Calonge: we hebben het via een mooi omweggetje bereikt.
Het weggetje tussen Calonge en La Bisbal d'Emporda is inderdaad heerlijk: dat hadden we terecht uitgekozen.
Ook mooi is dat je hier, met de zee van bebouwing langs de kust vlakbij, vrijwel niemand tegenkomt.
La Bisbal d'Emporda markeert het einde van het massief de les Gavarres, een bergachtig gebied direct in het achterland van de Costa Brava.
We komen nu terecht in de delta van de Rio Ter: het land wordt vlak, er verschijnt riet.
Als we de Rio Ter zijn overgestoken komen we in Toroella de Montgri.
Er staan nog flink wat stukken van de Middeleeuwse muren overeind. Links op de foto zie je het Portal de Santa Catarina.
Er is feestgedruis aan de gang, in een soort paleisje in het centrum: Palau lo Mirador. Torroella ziet er uit als een plezierig, levendig stadje.
Dat paleisje ligt binnen de muren, samen met de gotische esglesia de Sant Genis, waarvan kennelijk ooit de toren is afgebroken.
Ten noorden van Torroella de Montgri verrijst een berg, de Montgri. Bovenop die berg staat een kasteel, het Castell del Montgri.
Tot onze verbazing staat nergens in het stadje aangegeven hoe je daar kunt komen. We doen daarom op goed geluk een poging.
We vinden een onverhard pad dat omhoog klimt, de berg op.
We worden op enorme uitzichten getracteerd, en zien rotsige eilandjes liggen voor de kust: de Illes Medes.
We rijden een stukje verder tot het echt te lastig wordt: voor ons verandert het pad in een klauterpad voor wandelaars (wat je hier ziet is het pad dat wel te doen was). We besluiten ter plekke te gaan picknicken om even van het uitzicht te genieten.
Terwijl we daar zitten komt er een DR-rijder over het pad waarlangs ook wij zijn gekomen. Ernst heeft een gesprekje met hem. De DR-rijder keert om: voor hem is het ook niet te doen. En wij genieten nog even verder.
We horen een Wielewaal, en zitten heerlijk beschut tegen de wind. Lekker warm.
Het lijkt onmogelijk om gemotoriseerd bij het kasteel te komen. Deze visita virtual laat zien dat we op de juiste weg zaten om er lopend te komen, maar dat het echt alleen voor wandelaars te bereiken is.
Misschien via een onverhard pad over de bergrug, vanaf de C-31: deze foto is vanaf de zijkant genomen. Hier is meer informatie over het Castell de Montgri
We rijden verder door vlak land: die berg Montgri is een eenzame berg!
Dit is een rotonde bij l'Escala, aan de kust. Die zuil slaat, denk ik, op het feit dat je heir vlakbij Empuries zit, dat al bewoond was ver voor de Grieken en de Romeinen in Spanje kwamen, maar waar ook die hebben gewoond. Er worden nog steeds opgravingen gedaan.
Dan wordt het drassiger en drassiger. Het bord dat je ziet geeft aan dat we hier de gemeente Sant Pere Pescador binnenrijden.
We komen langs een enorme camping. Wat een ellendige manier van vakantie vieren lijkt me dat, zo'n beetje in een moeras, tussen de muggen! Het doet me denken aan de tijd dat dit een vogelparadijs was. Volgens mij heb ik hier als klein kind nog gekampeerd. Toen hielden we altijd vakantie in vogelparadijzen (wat in de praktijk betekent: muggen en moeras), en kwamen we opeens terecht op een camping met kinderen die "echt" vakantie vierden, aan het strand.
Dan steken we, bij Sant Pere Pescador, de Rio Fluvia over die voor deze vlakke delta heeft gezorgd.
We komen terecht op de C-68, die we naar het oosten rijden, en wanneer we dit bord, naar Sant Pere de Rodes zien, weten we dat Cap de Creus vlak in de buurt ligt: Samt Pere de Rodes is een erg mooi intact Romaans klooster dat op Cap de Creus ligt.
We zijn er ooit geweest, maar het was toen helaas gesloten voor een bezoek.
En dan slaan we af van de C-68, om in de richting van Cadaques te rijden, en we beginnen direct te klimmen.
Je ziet al snel de hele vlakte waar we doorheen zijn gereden liggen.
Het is een mooie weg, en beslist niet smal, maar je moet er toch goed uitkijken: de tegenliggers zijn af en toe erg dik.
Het is hier voortdurend erg mooi.
Hier zie je een kaal stuk, met wat eiken ter afwisseling, en de zee op de achtergrond. Na elke bocht is het weer net even anders.
Hier zijn het droge struikjes, met rozemarijn en thijm en andere geurige kruiden er tussen.
Maar je ziet: wij zijn niet de enigen die dit een erg mooi gebied vinden. Cap de Creus is druk!
En dan zien we Cadaques liggen. Wereldberoemd omdat Dali er een huis had, en hij het terecht het mooiste stukje van de MiddellandseZeekust vond.
We zijn er een keer geweest. Het was mij te museum-achtig, het leeft niet meer, zo lijkt het: het bestaat geheel en al voor het toerisme. Maar mooi blijft het.
We slaan daarom vlak voor Cadaques af, en komen op een smal weggetje terecht.
Vlakbij Cadaques zijn wat huizen gebouwd. Zoals je ziet hebben ze hun uiterste best gedaan om die onopvallend te houden.
Afgezien van die paar huizen is hier geen bebouwing meer.
Hier zie je nog steeds goed mensenhanden in het landschap: het ezeltje staat in een weiland achter een afrastering, en achter hem zie je de horizontale strepen van terrasjes om iets te kunnen verbouwen.
Maar verderop is daarvan niets terug te vinden: je rijdt hier door steeds woester wordend landschap.
En vrijwel steeds is die immens blauwe zee daarvan de achtergrond.
Dat woeste landschap wordt steeds wonderlijker. Er verschijnen enorme rotsblokken: de speelplek van een reuzenkind is dit.
Het is niet alleen het landschap dat schitterend is; de weg zelf is ook nog eens een en al bocht: de weg wringt zich door dat reuzenlandschap heen.
En dan zien we in de verte al ons doel liggen: een gebouw waar vroeger de Guardia Civil zat. We zijn hier al eens eerder geweest, en weten precies waar we naar toe rijden.
De Guardia Civil had hier een plek nodig om te kunnen optreden tegen smokkelaars: de kust hier zit vol inhammetjes, grotten, en andere plekken die zich uitstekend lenen als verborgen haventje voor smokkelaars.
We rijden nu op een landtong, en zien aan beide zijden de zee, vlakbij.
En tussen ons en de zee rotsblokken, in alle soorten en maten, alsof god alle restjes van het scheppen van de wereld hier maar heeft neergegooid.
We klimmen, en dan kun je mooi het contrast zien tussen de weg en dit landschap: hier is het overduidelijk dat zo'n gecontroleerd stuk asfalt niet klopt met de rotsen er omheen!
In dit gele gebouwtje (dat vroeger afgebladderd was, maar er nu perfect uit ziet) zit Restaurant Cap de Creus.
Het is van een Engelsman, Chris Little, die uit Cornwall komt: hij is hier aan die woeste kust in z'n element.
Hij heeft hier eerst jarenlang gewerkt en kon het toen kopen. Ik kan het me goed voorstellen: het is een extreem mooie plek. Je moet wel tegen de eenzaamheid in de winter kunnen!
Dit is het terras buiten het gebouw. Je zit hier op de meest oostelijke punt van Spanje.
Het was helaas te koud, en het waaide te hard, om daar te gaan zitten: dat was meer iets voor wandelaars die het warm gekregen hadden van het klauterwerk.
Hier staat ook de vuurtoren van Cap de Creus. Die is maar heel klein: de kaap zelf ligt al zo hoog dat je hier geen hoge toren nodig hebt.
Het is natuurlijk eigenlijk industrieel erfgoed, dit kantoortje van de Guardia Civil. Het is prachtig in ere hersteld, met z'n vaag Moors aandoende versiering.
De sfeer hier is eigenlijk het belangrijkst. Het is alsof de eigenaar z'n personeel daar op uitkiest. Het zijn stuk voor stuk eigengereide, plezierige mensen, die je bedienen.
Verder is het natuurlijk een lekker Spaanse bar, inclusief het geluid dat daarbij hoort, van glas op tegels, en vooral van gepraat.
We eten heerlijk; ik heb geen idee meer wat allemaal.
Ik had verse geitenkaas met honing toe genomen, dat weet ik nog wel. En Ernst mousse au chocolat, zoals je ziet.
We doen er lekker lang over: dit is een plek om van te genieten!
Dan rijden we terug over die geweldige weg. Hier zie je goed hoe dat laatste stukje, met de vuurtoren en het oude gebouwtje van de Guardia Civil, veel hoger ligt dan de rest van de kaap.
Het is een wonderbaarlijk mooi landschap hier, van half rotsen, half zee.
Je kunt hier nog net het gele gebouwtje van het restaurant zien. Ja, dit is een plek om blij van te worden!
Die weg hoort hier niet, dat is duidelijk, maar ik ben blij dat hij er toch ligt.
Een verzameling Landrovers komt ons tegemoet. Keurig over de weg, gelukkig, want hier is het volkomen terecht verboden om buiten de weg te rijden.
We rijden vrijwel zonder last van ander verkeer, en dalen via enorme zwiepers af.
Uiteindelijk komen we bij de kust in El Port de la Selva. Je rijdt dan door de bebouwing naar Llanca, waar we op de N260 komen, de N260 die de Pyreneeën doorkruist. Die begint bij de grens met Frankrijk, aan de kust.
Ook hier is de N260 een feest om te rijden, en het plaatsnaambord Colera doet dan ook vreemd aan.
Het is een vriendelijk wit plaatsje aan de Middellandse zee. De naam heeft ook geen enkele onvriendelijke betekenis: het komt waarschijnlijk van het Latijnse collis, heuvel, pas.
Dat de N260 hier echt absurd mooi is kun je op deze foto zien.
En ook dat het weer niet al te best was. Geen wonder: regen in heel Spanje, behalve in dit kleine stukje aan de kust!
Ook hier dat lege, woeste landschap.
Niet veel later kijken we uit op Portbou, met z'n enorme station. Je spreekt dat trouwens niet op z'n Frans uit, maar als Portbau.
Hier is de overgang van de Franse spoorbreedte naar de Spaanse spoorbreedte: iedereen stapt hier over, en alle goederen worden overgezet.
Mocht je ooit op Portbou aan komen rijden, vanuit het zuiden, over de N-260, neem dan niet de tunnel! Rij desnoods een stukje terug als je op de tunnel aanrijdt, en neem de oude weg die hoog boven de tunnel loopt. Je ziet hier mooi de slingers liggen van die oude weg.
Het zijweggetje waar we staan (en waarlangs je zo te zien op een prachtige manier bij Portbou kunt komen) is verboden voor auto's en motoren.
Terwijl we daar naar Portbou en de rest van het uitzicht staan te kijken rijdt er een Landrover voorbij. De verleiding is groot om hem te volgen, maar we zijn toch keurig over de weg gereden (alleen al om die weg niet te missen).
Op deze plek staat een bord met uitleg over de verwoestingen die de Tramuntana hier kan aanrichten, de koude, droge, noordelijke wind van over de bergen.
En hier zie je hoe prachtig de bochten zijn langs deze weg, buiten de tunnel om!
Wat "Terme" betekent weet ik niet; het einde van Colera?
In Portbou ligt, direct aan de baai, Hotel La Masia waar we al twee keer eerder hebben overnacht. Dit wordt het eindpunt van vandaag: dan kunnen we nog lekker even van de boulevard genieten!
Ik loop naar binnen, en herken de dame van de receptie, maar zij herkent mij niet. Ze vraagt me om een identiteitsbewijs, en ik laat m'n rijbewijs zien, zoals bij alle andere gelegenheden. Maar nee, het moet een paspoort zijn.
Ik loop naar de motor om de paspoorten van diep onderin de tanktas te halen. Dan wijst de dame wijst op de geldigheidsdatum, die inderdaad net verlopen is: Dat was er net niet van gekomen. Dan kan ik niet in het hotel overnachten, zegt ze, want ze zou problemen krijgen met de politie.
Nou ja....
We rijden een stukje verder langs de boulevard, en zetten de motor neer bij Bar Riky (volgens het telefoonboek heet het Bar Ricky, maar op z'n luifels Riky heeft staan; er is geen website om te bevestigen wie gelijk heeft).
Ook hier zijn we al twee keer eerder geweest, en hij herkent ons wel.
Hij heeft z'n staartje afgeknipt, en schudt z'n hoofd over de paspoortkwestie (het gesprek gaat moeilijk vanwege onze gebrekkige Spaans, en hij spreekt geen woord Frans of Engels).
Maar we begrijpen elkaar zo'n beetje, en we genieten van deze plek.
Volgens hem is in Portbou nu alleen de jeugdherberg open, behalve Hotel La Masia. Later zie ik dat er nog een hotel is, Hotel Comodoro, maar dat was blijkbaar gesloten.
Portbou is een prachtig plekje. Vergeten door het toerisme, waarschijnlijk omdat het zo vlak over de grens is: wie naar Spanje wil rijdt verder.
Het is een vreemd samenraapsel van dat enorme station, een lief wit stadje met lelijke gebouwen er tussen, een prachtige baai met een boulevard met wat horeca, en het is echt volkomen Catalaans.
Alleen tijdens het weekend komen er nogal wat dagjesmensen uit Frankrijk. Vooral voor motorrrijders is dit een ideale plek om te hangen tijdens heen-en-weer rijden over de N-260 en z'n Franse verlenging.
Dan gaan we maar door!
Enigszins weemoedig zien we het bord dat aangeeft dat Frankrijk een kilometer verderop ligt: we brengen deze nacht niet meer in Spanje door, helaas.
Vlak daarna staat het eerste kilometerpaaltje van de N260, die helemaal dwars door de Pyreneeën naar het westen loopt.
We kijken na een paar haarspelden weer uit op Portbou.
De weg klimt snel omhoog via die haarspelden. Even later zien we Portbou dan ook weer van een andere kant liggen, aan z'n baai.
Die grijze banden aan de bovenkant zijn spoorlijnen; links zie je de boulevard (meer naar rechts is strand)..
Als we nog weer hoger zijn geklommen kun je mooi zien wat een heerlijke weg dit is: hij loopt direct onder ons.
En dan zijn we in Frankrijk. Het onderbord van het departement des Pyrenees Orientales geeft aan dat er weinig verandert: Benvinguts a Catalunya Nord, welkom in Noord-Catalunya.
Eenmaal over de grens daal je weer af, naar Cerbère, dat eigenlijk een soort zusterstadje is van Portbou: ook hier is een enorm station.
Hier begint de Côte Vermeille van Frankrijk.
De weg (die in Frankrijk de D914 heet) is nog geruime poos aangenaam, met bochten en uitzicht op zee. Banyuls-sur-Mer is mooier nog dan Portbou of Cerbère, maar dan zonder station: hier is het wel weer toeristisch.
Maar tenslotte komen we in Port-Vendres, en dan is het afgelopen met de mooie weg: hij slaat het binnenland in, en wordt rechter.
Tenslotte verandert hij in een snelweg, en slaan we af, een stukje voor Argeles-sur-Mer.
We komen dan even later door Argeles-sur-Mer.
Dan wordt de weg (de D81) kaarsrecht: we rijden door vlak land.
Links op de foto zie je iets dat onder plastic wordt verbouwd; ver achter ons zie je de heuvels waar we uit komen: het is afgelopen met de bochten.
We rijden door St Cyprien-Plage, en zitten dan op de D81a,vlak langs de kust.
Je ziet hier nog net een aantal flats van St Cyprien-Plage liggen.
Eindeloos lang rijden we ovcer die kaarsrechte weg, die uitkomt op de D617 waar we rechtsaf slaan, de kust volgend, via de D81.
Die komt uit op de bredere D83, die ook weer de kust volgt. Daar rijden we, welkome afwisseling, langs Le Barcarès, met vlaggen en palmbomen langs de weg.
We rijden nu op een soort landtong, die is verbonden met een landtong van de andere kant, via bruggen.
Links van ons het Etang de Leucate: een enorm binnenmeer, vlak langs de kust. Rechts van ons de zee.
De weg gaat de D627 heten, en van daaruit kijken we, aan onze rechterhand, uit op Port Leucate, een volledig nieuwe stad tussen meer en zee.
We rijden verder, en worden moe. Je ziet nauwelijks iets van de zee, de wegen zijn uitermate saai, en er waait voortdurend een hard wind van opzij.
Tenslotte buigt de weg (inmiddels de D6009) zich af van de zee: we slingeren zo'n beetje rond de snelweg die hier ook loopt.
Als we bij Peyriac-de-Mer een restaurantje zien aarzelen we dan oom geen moment.
Het is Auberge La Garrigue, en ziet er erg aangenaam uit, maar helaas, het is vandaag dicht...
We houden even pauze op hun terras: de stoelen en tafels staan gewoon buiten. Erg jammer dat we hier niet konden eten! Het menu dat op een schoolbord buiten staat ziet er erg lekker uit, en kost weinig. We hadden hier bovendien wel willen slapen, als dat mogelijk was geweest...
Hier bespreken we ook hoe we verder zullen gaan. We hadden Arles in de Becker gezet, maar het wordt duidelijk dat we dat nooit zullen halen. Het is ook erg onaangenaam rijden langs de kust: rechte wegen en keiharde wind.
We besluiten St Pons de Thomieres aan te houden: daar weten we dat we een plek kunnen vinden om te slapen.
We nemen dan de D907 die eindelijk, eindelijk weer bochten voortovert, tussen heuvels met bos die de wind tegenhouden. Heerlijk!
Het wordt donker, ondertussen: we zijn heel erg moe en kijken uit naar ons hotel in St Pons de Thomieres.
Maar als we daar eindelijk aankomen blijkt het vol!
Ik vraag naar een ander hotel in de buurt, en ze vertelt dat we rechtsaf moeten; bij een rotonde zou er dan een hotel zijn.
Zo gezegd zo gedaan, maar al snel blijkt dat we St Pons uitrijden, naar het zuidoosten!
Ik wil dat niet. We zouden verder naar het noorden, in de richting van Lacaune, en ik ga liever die kant uitrijden om te kijken of we onderweg iets vinden, dan terugrijden naar het zuiden.
Ernst begrijpt niet wat ik zeg en rijdt door.
Het is donker; we rijden door niemandsland. Pas na heel lange tijd verschijnt die rotonde, eindelijk, bij St Chinian, 22 kilometer verder. Er is inderdaad een hotel, en... het is dicht.
Weer helemaal terug rijden en dan door naar Lacaune is eigenlijk niet meer mogelijk: we zijn te moe.
Ernst stelt voor om via smalle weggetjes naar Lodeve te rijden, naar het noordoosten, en ik ben te moe om nog iets te beslissen.
De weggetjes zijn leeg; heel af en toe is er een dorpje, maar er is in de verste verten geen hotel te vinden. Tenslotte ga ik vragen bij een auberge (waar je alleen blijkt te kunnen eten). Iedereen daar is er over eens: de enige kans om hier in de buurt een hotel te vinden is om naar het zuiden te rijden, naar Béziers...
Op naar Béziers dus: Lodève ligt veel te ver weg om nog te halen.
We rijden Béziers in via een smal weggetje: er zijn geen hotels bij de ingang. In het centrum vinden we een aantal hotels, en de eerste die open en niet te duur blijkt, is Hotel Paul Riquet, dat gerund wordt door een erg aardige Portugees die niet alleen Frans, Portugees, Italiaans en Spaans spreekt, maar ook prima Engels.
De kamer is goedkoop en paars, en we hebben uitzicht op de motor. Perfect!
Oh ja, "Paul Riquet" is niet de naam van de Portugese eigenaar, maar van de zeventiende eeuwse ingenieur die het Canal du Midi heeft laten graven. Hij is geboren in Béziers.