Mende - La Seu d' Urgell
We rijden vanuit Mende binnendoor naar Carcassonne, via Millau (met de brug) en het verlaten, bergachtige achterland van Carcassonne.
Via de Col de la Quillane rijden we de Pyreneeën in, zodat we bij Puigcerda Spanje binnenrijden.
De N260 brengt ons naar La Seu d' Urgell, waar we een plek vinden om te slapen.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
vrijdag, 1 mei 2009
De ochtend brengt zon, en een uitzicht over Mende.
Het hotel is geweldig; het ontbijt is Frans, maar lekker Frans. Ernst krijgt er een gebakken eitje bij voor de eiwitten.
De zon schijnt, maar het is nog redelijk koud.
Ernst haalt de motoren op die geduldig gewacht hebben onder de Middeleeuwse gewelven, en dan vertrekken we, Mende uit.
Dan zitten we op de N88 die al meteen heel erg mooi is met bochten en uitzichten.
Helaas zit er een erg trage auto voor ons, en de gehele weg is van een doorgetrokken streep voorzien.
Tenslotte komt er dan eindelijk een einde aan de doorgetrokken streep.
Ik maak me alvast klaar voor de inhaalactie.
En wat is het dan heerlijk om geen auto meer voor je te hebben!
Tenslotte wijst de GPS aan dat we linksaf moeten, een smal bruggetje over.
Je zit dan meteen in een andere wereld, en hoe mooi de N-weg ook was, ik hou meer van deze wereld!
De brug waar we over rijden, lees ik later, staat hier al sinds de vijtiende eeuw: de Pont de l'Esclanèdes.
Even later rij je dan, parallel aan de N-weg, op Chanac af. In de verte zie je de donjon van het kasteel van Chanac liggen, een stoere toren, zeg maar.
In Chanac slaan we linksaf, de D32 op, en dan rij je het Circuit du Causse de Sauvetierre op, een kale hoogvlakte aan de noordkant van de Tarn.
Het is er woest en koud en erg mooi.
Er zijn veel bochten ook, en er is vrijwel geen verkeer. Dit is zoals we graag rijden op vakantie!
We rijden lang door het niets. In Le Massegros zijn we even in de bewoonde wereld.
Even verderop zijn er, in het niets, opeens allerlei geparkeerde auto's. Mensen staan met verrekijkers te turen, en ik speur de lucht af: zou er een zeldzame vogel gespot zijn, en zijn nu allerlei soortenjagers uit Frankrijk hier naar toe gekomen om een zeldzame vogelsoort aan hun lijstje toe te voegen?
Afgezien van veel Rode Wouwen en Buizerden zie ik niets...
We vinden een stukje om een pauze te houden. Er staat veel wind: zo'n hoogvlakte is een barre bedoeling!
Er is zelfs een putdeksel voor de R3B, waar je trouwens aan kunt zien dat het kort geleden heeft geregend, en ook dat die kalksteen waar de hoogvlakte uit bestaat water opzuigt zodat er verder nergens plassen te zien zijn.
Dan komt de afdaling: in veel haarspeldbochten dalen we van de hoogvlakte af, tot aan de Tarn.
We komen bij de Tarn aan op een plek waar de Gorges du Tarn zich niet meer rondom je verheffen, maar aan de overkant zie je nog wel stukjes loodrechte rotswand. In de gorges zelf rij je daar tussen.
In Compeyre komen we deze oude reclame tegen voor Suze, een rare Franse likeur op basis van Gentianen.
Op zoek naar informatie over dat rare drankje kwam ik zelfs een site tegen die dit soort oude Suze reclames verzamelt.
Even verderop zien we het viaduct van Millau al liggen. Heel in de verte: het is ongelofelijk hoog.
Als je door Millau zelf heenrijdt zie je niets van de brug. Het is een echte Zuid-Franse stad, met platanen en al.
We tanken hier.
Hier rijden we door Creissels. Je kunt nog net in de verte, rechts van het restaurant en de kerk, een stukje van het viaduct zien.
En dan rijden we onder het viaduct door. Ik ben blij dat we er niet overheen rijden!
Het is ongelofelijk hoe lang van te voren je het viaduct al ziet liggen. Het ziet er, als je er dichtbij bent, ongelofelijk rank uit.
In St-Georges de Luzençon rijden we over de rivier de Cernon, een zijrivier van de Tarn.
We rijden verder over de D999 in de richting van St Affrique.
Verderop komt er een enorme zijwind opzetten, koud en hard. We rijden hoog, het is er vrij kaal, en de bochten zijn mooi maar de koude harde wind maakt je moe.
Als je Lauras binnen komt rijden, zie je deze beeldengroep op de eerste rotonde staan: een herder met z'n schapen, in metaal.
Dat hier een beeldengroep van een een schaapherder staat is geen toeval: Lauras ligt vlakbij Roquefort, het stadje van misschien wel de beroemdste Franse schapenkaas die er is.
We komen in Belmont sur Rance, in feite een kerk op een heuvel met wat huizen er omheen.
Helaas vinden we nergens een plek om iets te drinken of te eten.
We rijden verder, en het blijft koud.
De D32 waar we over rijden stelt daar af en toe wel erg mooie uitzichten tegenover.
De volgende bewoonde wereld is Lacaune, een verlopen stadje (sorry, Lacauners!): overal winkels te huur, en er lijkt niets te doen.
Gelukkig is er wel een café-bar met, volgens het bord buiten, een plat du jour.
Binnen ontspint zich dan een wonderlijke gang van zaken:
Volgens de barman is het niet meer mogelijk om te eten en heeft het dus geen zin als we in het restaurant gaan zitten, maar even later wijst hij ons toch een tafeltje aan. De barbevolking is mannelijk, en stoer. De tv staat aan: er zijn rellen in Parijs, met gewonden.
Het dagmenu is er niet meer volgens de kok, maar er is wel entrecote, en steak hachée. Er hoort wijn bij het eten hier, rood of rosé.
Terwijl we zitten te eten stopt er een oude BSA met twee opzittenden. Een erg leuk gezicht uiteraard.
Het vreemde is dat er voor hen is er wel een dagmenu is, maar we vinden het al lang mooi dat we te eten hebben gekregen, en het is lekker.
Als we opstappen zijn de BSA-opzittenden (met wie we een praatje hebben aangeknoopt) nog aan het eten. Ernst maakt een statieportret van hun BSA.
Na Lacaune trekken we weer verder. Een smal weggetje leidt ons omhoog, en dan komen we op de D607 terecht: een erg mooie weg met veel bochten.
We rijden daarna over een eindeloos smal weggetje, grotendeels naast een riviertje: de D52. Erg leuk rijden.
We komen nauwelijks verkeer tegen. Hoogstens deze trekker bijvoorbeeld. Links zie je een stuwmeer liggen: het Lac de la Raviège.
Even later steken we het stuwmeer over.
Leuk is dat je hier aan de andere kant de rivier kunt zien, die verantwoordelijk is voor het stuwmeer: heel ver in de diepte, de rivier de Agout.
Het blijft rijden over smalle bochtige weggetjes. Tussendoor komen we door Anglès, waarvan we niet veel meer zien dan een verzameling schuren.
Als we stilstaan om de regenpakken aan te trekken (het regent niet maar het is koud, en er zijn steeds heel dreigende wolken) komen er een stuk of tien mensen langs, terwijl het lange tijd leek of we de enige levende zielen waren (afgezien van de Rode en Zwarte Wouwen die overal vliegen).
Een automobilist blijft lang naast de R3B staan, en zegt dan dat hij een R1100R heeft.
Dan rijden we weer verder, zonder mensen tegen te komen, over de smalle D52.
Af en toe heb je grandioze uitzichten. Die D52 is een erg mooimotorrijdersweggetje.
Het asfalt is erg belabberd hier en daar.
Ik vind het heerlijk om van tijd tit tijd op zo'n superweg te rijden, met wat circuit-asfalt lijkt, maar vreemd genoeg vind ik dit ook heerlijk: op zo'n hobbels-en-gaten-weggetje is het net alsof je het landschap om je heen meebeleeft.
We steken de D612 over, en komen langzamerhand op iets bredere wegen terecht: via de D88 en de D920 komen we op de D620 terecht.
We komen nu iets vaker dorpen tegen. Hier rijden we door Lespinassière. Je ziet hier links de school.
Hier rijden we door Citou. Vervallen huizen (lang niet allemaal hoor!), langs een smalle straat.
We hebben beide een (vrij grote schaal-) kaart in het kaartvak om een klein beetje te kunnen volgen waar we zijn, maar de weggetjes die we rijdenstaan niet op de kaart: veel te smal.
In Caunes-Minervois komt een einde aan dit mooie gedeelte van onze reis: na die plaats verandert de D620 in een saaie rechte weg.
Maar wat hebben we lang via perfecte weggetjes kunnen rijden!
We rijden nu met sterke zijwind door een vlak terrein naar Carcassonne.
Als we in Carcassonne aankomen is het tijd voor een pauze en ik stel me zo voor dat de Cité, de ommuurde oude stad, daar een mooi plekje voor is.
Vol goede moed volg ik de bordjes, en via wat omzwervingen komen we ook uit bij de citadel, maar dan rijden we langs wagonladingen vol bussen, langs een enorme groep geparkeerde motoren, en waar we de Cité eindelijk in kunnen zit een man in een hokje die iedereen terug stuurt (behalve de mensen met een reservering voor een van de hotels, geloof ik).
Ik wil weer weg, maar na wat omzwervingen stuurt de GPS me weer terug: ik heb er waarschijnlijk nog hotels in Carcassonne in staan waar de Becker me gehoorzaam naar toe probeert te sturen.
Ernst leidt ons weer de stad uit, maar dan rijden we richting Toulouse, naar het noordwesten. Dat is niet de bedoeling.
Als ik de foto's zie vraag ik me af of ik niet gewoon had moeten zeggen dat we een hotelreservering hadden ;-)
Op een winderig plekje tussen twee rotondes wissen we de hotels uit de route (er stonden drie punten in Carcassonne, geen wonder dat de Becker ons maar heen en weer stuurde), en dan worden we nog één keer door Carcassonne geleid (met een mooi gezicht op de ommuurde Cité met kasteel).
We zitten dan op de weg naar Limoux. Hier en daar zijn er wel mooie bochten, maar de weg is druk, en zijn steeds stukken met twee banen en dan is het weer enkelbaans. De slakken geven gas op die tweebaans stukken, zodat degenen die ze eindelijk willen inhalen absurd veel gas moeten geven. Vervelend rijden. Af en toe doe ik mee aan het inhalen, en meestal laat ik het maar.
Na Limoux raken we langzamerhand steeds meer mensen kwijt. Ik ben nog een keer gestopt voor een kleine pauze maar er komt zo'n zwarte wolk achter ons aan dat we maar doorrijden, in de hoop het voor te blijven.
We zitten hier vlak voor Couiza.
Overal zijn donkere wolken, maar voor ons, in Spanje, is blauw te zien.
Tenslotte wordt het na Quillan echt mooi. We volgen hier een woest riviertje (de Aude), en de rotsen rijzen steil omhoog voor ons op: je rijdt hier eigenlijk vortdurend in Gorges.
Het lijkt er nu op dat het even droog blijft: eindelijk tijd voor een pauze.
Er rijden veel motorrijders langs deze weg: we zien nog een Voxan die even onze parkeerplek opdraait om, samen met z'n medemotorrijders, te poseren voor een foto en dag te zwaaien.
Als we weer op weg zijn zitten we in de Défilé de la Pierre-Lys, een door de Aude uitgesleten canyon.
De rotsen buigen zich hier over je heen, en even verderop is er een gat in de rotsen uitgeslagen om plaats te maken voor de weg.
Bij Axat slaan we rechtsaf, de D118 op.
Ook hier is de weg heel erg mooi: overal hoge steile rotsen om ons heen.
Na Axat rij je weer door een canyon, deze keer de Gorges de St Georges, ook door de Aude uitgesleten
Het is wel uitkijken voor tegenliggers, want er is weinig weghelft weg te geven als ze daarvan gebruik zouden moeten maken in de bochten.
Dit is een eindeloze aaneenschakeling van bochtjes op hier en daar door de vorst kapot gemaakt asfalt. Er zijn ook sporen van steenlawines.
Het is zo'n weggetje dat eeuwig door mag gaan van mij. Er is af en toe een dorpje, een energiecentrale, wat gedoetjes, en verder bos, rotsen, water en dat weggetje.
Weinig verkeer, en motorrijders vormen van dat weinige verkeer het grootste gedeelte. Terecht!
Tenslotte klimmen we echt omhoog. Het wordt snel erg koud.
Iets hoger komen we kleine plekjes met sneeuw langs de weg tegen.
Het wordt zo koud dat ik me begin af te vragen of het vele water dat over de weg loopt niet zal bevriezen.
Er wordt overal gewaarschuwd voor "Verglas frequant": hier komt vaak ijzel voor.
In de bermen zien we steeds meer sneeuw. We klimmen en klimmen.
Benseeuwde bergen zien we nu, niet met zo maar een beetje sneeuw, maar helemaal bedenkt.
Het is erg koud, en erg mooi: we zijn boven de boomgrens aangeland, en hebben voortdurend uitzicht op die besneeuwde bergen.
We stoppen bij een van de vele wintersportgehuchten (een verzameling leegstaande chalets), om de winterhandschoenen aan te trekken. Het is de hoogste tijd daarvoor.
Er is een tegeltableau met plattegrond van de omgeving. We zijn hier bij Puyvalador.
Het leuke is dat de zon af en toe op die besneeuwde bergen schijnt.
Ik vind het altijd weer onwaarschijnlijk mooi, boven de boomgrens, waar de wereld zo onherbergzaam is, en jijzelf zo'n nietig wezen: ik kan me geen andere plek indenken waar je beter kunt beseffen dat jouw persoontje niets voorstelt, dat jouw tijdsspanne in een zucht voorbij is vergeleken met de tijdsspanne van de wereld, dat alles veel relatiever is dan je je kunt voorstellen.
Om die gedachte te ontkrachten hebben ze hier een stuwmeer aangelegd, dat het onherbergzame landschap hier toch wel behoorlijk bepaalt (al doet het denken aan een natuurlijk bergmeer).
De zon gaat onder, en kleurt de besneeuwde bergen roze en oranje.
Hier rijden we door Formigueres, een wintersportdorp met een oude kern van een echt dorp.
Een stuk voorbij Formigueres is het hoogste punt van deze weg: de Col de la Quillane.
We kunnen nu doorrijden: het zijn lange stukken over vrij vlak gebied, en af en toe een stukje afdaling.
Tenslotte zijn we dan eindelijk zelf onder de blauwe lucht beland die we steeds voor ons hebben gezien. De zon kan ons nog niet bereiken; daar zit nog een donkere wolk tussen. Maar hij beschijnt de besneeuwde bergen wel prachtig: de sneeuw wordt roze als de zon ondergaat.
Extra leuk is dat we weten dat we langzamerhand dicht in de buurt van Spanje zijn gekomen: die besneeuwde bergen die we in de verte voor ons zien, zouden wel eens in Spanje kunnen liggen.
Hier zijn we in Mont-Louis, in de streek in de Pyreneeën die de Cerdanya heet.
Het monument op deze rotonde is gewijd aan Emmanuel Brousse, "Bienfaiteur de la Cerdagne, ministre mort pauvre": Weldoener voor de Cerdanya, minister die arm is gestorven.
In Mont-Louis kiezen we de N116 in de richting van Bourg-Madame.
We rijden hier in superbochten eerst naar boven, de Col de la Perche op, en dan naar beneden, op droog asfalt, en we rijden zowaar zelf in de zon!
Als je zo lang op nat asfalt hebt gereden, terwijl je weet dat het vriest en je overal ijs op de weg kunt tegenkomen, geniet je driedubbel van deze superbochten met droog superasfalt, in de zon.
De zon staat zo laag dat we vaak in de schaduw rijden. Het wordt steeds kouder, maar de weg blijft droog, en het zicht op de besneeuwde bergen blijft adembenemend.
Via de N116 bereiken we Bourg-Madame, en direct wanneer je dat plaatsje uitrijdt staat er een bord met "España". We hebben Spanje bereikt!
Vlak na de grens rij je door Puigcerda.
We hebben hier lange tijd zicht op de ondergaande zon die de sneeuw op de bergen belicht.
Even later rijden we op de N260, waar op in het begin nog erg getrut wordt, maar naarmate we dichtbij La Seo de Urgell komen wordt doorgereden.
We komen hier veel motorrijders tegen, die, zoals je hier ziet, enthousiast zwaaien.
De zon is achter de bergen bedwenen.
We kijken onderweg uit naar een hotel, maar komen er geen enkele tegen. We rijden door tot La Seu de Urgell, en rijden het centrum in: we moeten zo langzamerhand echt een plek vinden om te slapen.
Het is nog niet zo eenvoudig om hier een hotel te vinden. Het eerste hotel dat we tegenkomen is een zeer truttig zogenaamd Italiaans ding dat veel te duur is; het tweede is een betonnen lelijk geval dat iets minder duur is maar nog steeds te veel; Het derde hotel, Hotel Avenida, ziet er weinig aantrekkelijk uit maar kan er nog enigszins mee door, is betaalbaar, en heeft een parking waar we de motoren achter slot en grendel kunnen zetten.
We drinken wijn in de bar van het hotel (dat wordt vanuit het bijbehorende restaurant gebracht, en voor ons wordt een tafel geregeld zodat we met onze notebookjes kunnen zitten, en de muziek wordt aangezet). Een paar jongens hangen hiernaast in de "salon" in banken waar je in wegzakt (en je rug kapot maakt: ik heb het geprobeerd) om naar de tv te kijken.
In plaats van twee glazen wijn hebben we een hele fles gekregen; hij smaakt prima!
We zijn op, allebei, maar we zijn in Spanje!