Rascafria - Los Arcos
Via de Puerto de Navafria komen we langs Pedraza de la Sierra en Sepulveda.
We rijden dan over de meseta, en komen terecht in een waanzinnig rotslandschap in de buurt van de Rio Duero.
Dan doorkruisen we de Sierra de la Demanda via bospaden, verhard en onverhard.
La Rioja verkennen we via de prachtige smalle en schilderachtige LR-250. We vinden tenslotte onderdak in Los Arcos, een plaatsje langs de Camino de Santiago.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
zondag, 17 mei 2009
In Hotel los Calizos krijgen we net zo'n heerlijk ontbijt als we op de heenweg kregen, en dan pakken we onze spullen weer in.
We volgen vanuit Rascafria de M-604 een stukje naar het noorden. Het mooie gedeelte van die weg is hier voorbij: we verlaten hier de Sierra de Guadarrama.
We rijden parallel aan die Sierra: we houden hem aan onze linkerhand (wat je op de foto niet kunt zien). Achter ons zie je de hoge toppen, in de buurt van de Puerto de Navacerrada.
Bij Lozoya slaan we linksaf, een smal weggetje in, de M-637.
We klimmen in rap tempo omhoog, en zien dan Lozoya beneden liggen. Het ligt aan een stuwmeer, het embalse de Pinilla.
Het kerkje van Lozoya is een lief klein kerkje, de San Salvador.
Dit weggetje leidt omhoog, naar de Puerto de Navafria. Die puerto is een pas bovenop de bergrug van de Sierra de Guadarrama: hij brengt ons naar de noord-oostkant van dat gebergte.
Het is smal en steil (op de Michelinkaart is het in rood-wit aangegeven: een gevaarlijke weg). Deze pas is bijzonder in trek bij fietsers, en aangezien het zondag is, en we relatief dicht bij Madrid zitten, komen we erg veel van die menssoort tegen.
Het is vaak lastig om voorbij die fietsers te komen hier, op zo'n smal weggetje met blinde haarspelden. Er zijn behalve die fietsers ook veel auto's hier. Zonde, want het is een erg mooi weggetje!
Als we voorbij het hoogste punt zijn is het opeens veel minder druk. Hier komen we een motorrijder tegen.
De meeste mensen klimmen blijkbaar naar boven vanuit het zuidoosten, en gaan via dezelfde weg weer terug. Dat is heel begrijpelijk: je moet een enorm eind omrijden als je een rondje wilt rijden: je kunt als je helemaal beneden bent linksaf naar Segovia (zo'n 25 kilometer), en vandaar uit naar de Puerto de Navacerrada.
Dan zijn we beneden, en laten we de bergen achter ons.
De weg gaat verder als SG-612 (het is dus een weggetje van de gemeente Segovia, vertellen die letters ons).
De weg loopt vrij recht af op de N-110, en als we die even naar rechts op rijden kunnen we er links weer af naar het vervolg van het weggetje, de SG-V-2316.
Dan rijden we weer door de heuvels, en de weg krijgt weer bochten.
We zien dan al snel in de verte een dorp op een heuvel liggen: Pedraza de la Sierra.
Als we dichterbij komen kunnen we goed zien dat Pedraza de la Sierra een ommuurde, Middeleeuwse stad is. Nou ja, stadje.
Het ligt strategisch op een heuvel, en heeft voor een deel al een soort van natuurlijke muur. De huizen zijn niet wit maar okerkleurig, van de steen waarvan ze gebouwd zijn. Je zou zo geloven dat dit een stadje is in Toscane, afgezien van het feit dat het in een veel rotsiger gebied ligt.
Pedraza de la Sierra is in de Middeleeuwen rijk geworden dankzij de schapen: grote kans dat het laken uit Leiden werd gemaakt van wol uit Pedraza de la Sierra.
Het is geheel in verval geraakt, maar eind vorige eeuw in ere hersteld. Dat soort stadjes voelen meestal vreemd aan: ze kloppen niet met de inwoners; ze leven alleen van de toeristen in het weekend. Maar mooi zijn ze wel, die toeristen komen er wel terecht.
Nog dichterbij kunnen we het castillo van Pedraza goed bekijken. Het is geen Moors kasteel: het is van na de Reconquista, gebouwd dus door de Katholieken.
De Baskische schilder Ignacio Zuloaga heeft het lang geleden gekocht, en er is nu een museum aan hem gewijd.
Pedraza de la Sierra schijnt een heel mooi Plaza Mayor te hebben, en volop prachtige Middeleeuwse huizen, en vooral veel winkels met antiek en (eetbare) souvenirs, en heel veel restaurants. Elk weekend is het helemaal vol met mensen uit Madrid, en door de week is het er doodstil.
Eigenlijk moet je zo'n doods stadje bekijken als het leeft in het weekend.
Pedraza de la Sierra heeft een enorm uitzicht. Als we Pedraza voorbij zijn rijden we in dat uitzicht: de meseta, de hoogvlakte waar het grootste gedeelte van Spanje uit bestaat.
We rijden hier op een meter of 1000, ver boven de hoogste "berg" van Nederland dus, maar je rijdt door een eindeloos lijkende vlakte.
Het leuke van die meseta is dat die hoogvlakte doorsneden wordt door rivieren: verscholen in die vlakte zitten op allerlei plaatsen afdalingen, ravijnen, rivieren.
Ook nu dalen we plotseling in een mooie serie bochten naar beneden, en dan zien we een stadje liggen: Sepulveda.
De Iglesia de San Salvador steekt boven alles uit. Het is een prachtige Romaanse kerk.
Je ziet aan de auto's hoeveel toeristen er op dit moment zijn: door de week zie je hier waarschijnlijk niemand.
Sepulveda ligt aan de Rio Duraton, en is in het weekend erg in trek voor een dagtripje: je kunt er in de natuur wandelen, je kunt een Middeleeuw stadje bekijken, en je kunt er vooral erg lekker eten (hele jonge lammetjes en hele jonge biggetjes, de specialiteit van Segovia en omstreken). Wat wil een Spanjaard nog meer?
Die ligging, en het feit dat het een prachtig bewaard Middeleeuws stadje is, met bijbehorende kromme en steile straatjes, vormen samen de noodzaak voor deze tunnel: er moet een doorgaande weg zijn langs Sepulveda, maar omdat het ligt ingeklemd tussen een rots en een rivier, moet de weg wel onder die rots door.
Sepulveda ligt aan de rand van de Hoces de Duraton, een streek waarin de rivier de Duraton een ravijn heeft uitgeslepen.
Ik weet uit m'n reisgidsen dat dat natuurgebied hier ligt, en we proberen er nog langs te rijden, maar het is een gebied dat je eigenlijk alleen wandelend kunt bekijken. Dat blijft staan voor wanneer we ooit een aantal dagen hier in de buurt rondbrengen.
Na onze mislukte poging om door dat natuurgebied te rijden, rijden we Sepulveda in: we gaan in ieder geval; niet door die tunnel zonder iets te zien!
Via een aantal haarspelden komen we het stadje binnen. Er is een bruiloft aan de gang: je ziet op allerlei plekken bruilofstgasten.
We rijden door steile straten, door een Middeleeuwse stad. Uiteindelijk komen we uit op de weg waar we via de tunnel zouden zijn uitgekomen. De toeristische route is veel leuker!
Als we aan de andere kant van Sepulveda zijn, zie je hoe mooi het op een heuvel ligt (met de rivier aan de andere kant). Boven het stadje uitsteken zie je de toren van de Iglesia de San Salvador.
Wat natuurlijk nog hoger uitsteekt is de bouwkraan: Sepulveda is intrek bij projectontwikkelaars.
Hier zie je zo'n stadsuitbreiding. Ik ben blij dat de uitbreiding buiten het stadje ligt, zodat Sepulveda zelf geheel intact blijft, maar ik kan er toch niet echt blij van worden, ook al snap ik dat in ieder geval sommige inwoners van Sepulveda er door dit soort ontwikkelingen economisch op vooruit gaan.
We rijden Sepulveda naar het oosten uit, via de SG-232. Als we bij El Olmo linksafslaan zitten we op de meseta, de hooglvlakte.
De wegen zijn kaarsrecht, en er lijkt in de verre omtrek niets dan landbouwgrond te zijn.
Deze weg wordt blijkbaar verbreed. Waarom is me een raadsel: we hebben hier geen enkel verkeer gezien behalve onszelf.
Maar landbouwgrond betekent boeren, en boeren betekent dorpen: we rijden af en toe langs een dorp, vaak met een Romaanse kerk, zoals de Iglesia de Santo Tomas Apostol in Bercimuel, met Ooievaarsnest.
En wat dan weer leuk is om thuis te ontdekken, is dat er in Bercimuel een Centro Perfeccionamiento de Conduccion zit, een rijvaardigheidsverbeteringscentrum, zoals je dat op z'n Nederlands zou horen te noemen. Ze doen er allerlei rijvaardigheidstraingen; ze staan zelfs op het punt om een circuit voor trial-motoren te openen, begrijp ik van hun website.
We rijden lang over de meseta. De tijd lijkt onmiddellijk te stollen als je over rechte wegen rijdt, met niets om je blik op te vestigen. Gelukkig zijn er nog af en toe die dorpjes.
Een zo'n dorpje is Maderuelo. Dat rijden we in, en als je dan, na al die kiolometers over de meseta, aan de andere van het dorp uitkomt rij je via een steil straatje naar beneden, en kom je bij een stuwmeer: een complete verrassing.
Hier zie je Maderuelo liggen. Hun website voor toeristen laat op een prachtige manier de interessante gebouwen zien, hotels bars en restaurants, wandelpaden, enzovoort.
Het ligt op een ongelofelijk punt. Vroeger waarschijnlijk ook al, hoog boven de rivier, maar nu die rivier een stuwmeer is, is het effect na die meseta misschien nog wel verrassender.
Als we aan de overkant van het stuwmeer naar boven zijn geklommen, komen we weer op de meseta terecht, met vreemde puisten in het landschap.
Langs het stuwmeer, in de richting van het noord-westen, ligt een natuurgebied, de Hoces del Rio Riaza. De wanden langs het stuwmeer vormen daar ravijnen: het is een eldorado voor Gieren. Helaas zien we daar niets van!
Maar, zoals dat wel vaker in de meseta gebeurt, we duiken vlak voor Castillejo de Robledo plotseling naar beneden, tussen de rotsen.
Je duikt daar naar het dal van een riviertje toe, en zo'n rivier heeft geulen getrokken door de tafelberg die de meseta vormt. Het is altijd weer spectaculair, omdat je het niet van te voren aan ziet komen. Het landschap lijkt tot in de verste verten vlak, en dan gaat de weg opeens naar beneden.
Als we beneden in het dal zijn aangekomen zien we aan het sappige groen dat er hier inderdaad een rvier in de buurt is.
Je ziet ook loodrechte wanden. Daar bovenop is de meseta.
In het midden staat op zo'n rots een kasteel (op de foto hier onder zie je het van dichterbij).
De ruïne van het castillo van Castillejo de Robledo (dat z'n naam uiteraard aan dat kasteel heeft te danken) lijkt vanuit de verte deel uit te maken van de rots waarop het is gebouwd, maar van de andere kant valt het beter op, omdat het midden in het groen staat.
In Langa de Duero stoppen we om een bar te zoeken, om iets te eten.
Dit prachtige gebouwtje is de Matadero Municipal, oftewel, het gemeentelijk abbatoir.
Als plek voor de lunch kiezen we Bar El Carrascal, waar het een gezellige drukte is. De TV staat op de MotoGP, zodat we die kunnen bekijken. Hij wordt flink meebeleefd hier. Lorenzo wordt grandioos eerste, Rossi valt en moet een aantal keer van motor wisselen, Pedrosa wordt na spectaculaire achtervolging van Dovizioso derde. De Spanjaarden zijn tevreden.
We eten onder het kijken absurd grote "broodjes": we hebben beiden zo ongeveer een heel stokbrood gekregen; die van mij heel dik belegd met tortilla de patates, aardappelomelet, en die van Ernst met jamon serrano. Onder die omstandigheden de MotoGP bekijken, in een gezelschap van mensen die geïnteresseerd en enthousiast zijn, en het overduidelijk leuk vinden dat die twee vreemde toeristen dat ook zijn, is een erg plezierige ervaring, kan ik zeggen.
Langa de Duero heeft ook een prachtig gemeentehuis, met toren voorzien van Ooievaarsnest.
Het is een slaperig Spaans plaatsje, waar op het eerste gezicht niets te beleven is, maar waarin de bar toch vol mensen blijkt te zitten. Dit soort "plaatsje van niks", waar van alles te ontdekken is, ook al staat het in geen enkele reisgids, waar het eten simpel en lekker is, daar houd ik het meest van. Een maaltijd met zo'n absurd groot broodje, in zo'n bar, weegt op tegen een diner in het duurste restaurant, wat mij betreft.
We rijden Langa de Duero uit naar het noorden, via de SO-P-5001, en we komen al snel in een wonderlijk rotslandschap terecht.
De rotsen zijn korrelig, en wit, roze of oranje.
Hier kun je mooi zien dat de rotsen delen zijn van tafelbergen: in de verte zie je er een.
De meseta is één enorme tafelberg. Hier is de meseta in stukjes gehakt: hier en daar staat een eenzame tafelberg, zoals in de verte, en op andere plaatsen staan er grotere, of half afgebrokkelde.
Ik denk dat dat komt doordat in dit gedeelte, ten noorden van de Duero, allerlei kleine riviertjes lopen, die van de Sierra de la Demanda komen, die ten noorden van dit gebied ligt.
Die riviertjes hebben dalen uitgeslepen in de meseta, en doordat het er zoveel zijn, is op allerlei plaatsen heel veel zachte rots weggesleten.
Het zorgt voor een spectaculair landschap, dat totaal onbekend is, wat de verrassing extra groot maakt.
Bocigas de Peralis ligt er, door al dit tafelberggeweld, bij als een stadje uit een Western.
In de zomer zal dat effect nog duidelijker zijn: nu, in mei, is het op allerlei plaatsen nog erg groen.
Bovenop de berg recht voor ons staat een ruïne van iets, maar ik heb niet kunnen achterhalen waarvan precies.
De kerk van Bocigas de Perales is erg oud, zoals je ziet: Romaans. Het is de Iglesia San Pedro Apostol, en hij heeft onder andere een prachtige mudejar poort, die we helaas vanaf de weg niet hebben gezien.
We rijden vol verbazing door dit dorp heen.
Stel je je voor, dat je in een straat woont met zo'n rots aan het einde, met kleuren in lagen waarin je de geschiedenis van de aarde terugziet.
Dit is de Iglesia de San Roman in Alcoba de la Torre.
Je ziet hier ook mooi hoe heerlijk smal het weggetje is waarlangs we rijden. Vanuit Alcoba de la Torre slaan we rechtsaf, de SO-934 op, naar het noordoosten.
Terugkijkend zie je dan de "Torre" waar Alcoba de la Torre z'n naam aan dankt: de toren die hoort bij de resten van het kasteel dat hier stond. Alcoba is een Arabische naam: dit stadje was Moors, en het kasteel ook.
Het volgende dorp is Alcuba de Avellaneda. Ik vind het prachtig, die dorpjes in de kleuren van de rots waarop ze zijn gebouwd.
Als we in de buurt komen van Espeja de San Marcelino, kunnen we de golven van de Sierra de la Demanda al zien in de verte.
Het is hier ook voor het eerst dat we grijze rotsen tegenkomen: heel anders dan de rode en witte rots die we tot nu toe hebben gezien. Dit lijkt me graniet.
Ook deze grijze rotsen vormen een wonderlijk landschap. Beneden zie je een voetbrug: er loopt daar een pad.
We hebben tussendoor een aantal stukken meseta gehad, maar rijden nu weer in dat gekleurde rotslandschap.
We rijden hier vlak langs het natuurgebied van de Cañon del Rio Lobos, en ik neem me ter plekke voor dat we daar een keer een uitgebreid bezoek aan gaan wijden. De omgeving is hier ook buiten dat natuurgebied ongelofelijk mooi, en dan zijn we hier niet eens in de cañon zelf.
Het verbaast ons niet om in dit feest van gekleurde rotsen een steengroeve tegen te komen.
We komen uit op de N-234, die we een stukje naar het oosten volgen. Bij Hontoria del Pinar slaan we weer naar het noorden af, en dan zitten we midden in de Sierra de la Demanda.
Het is een wereld van verschil met het droge rotslandschap waar we even tevoren door reden: hier is bos, zijn grazige weiden, en glooiiende bergen.
De plek waar we hier stilstaan is een zevensprong. Het lastige was dat de kaart van de GPS niet alle weggetjes kende: het was nogal raadselachtig welke van de zes mogelijkheden hij ons probeerde voor te schotelen.
We proberen een van de onverharde paden, die in de richting loopt die de GPS lijkt aan te wijzen, maar dat pad loopt dood.
We volgen dus maar de verharde weg, en na verloop van tijd lijkt de kaart weer te kloppen met de route die we nu rijden.
We rijden over een smal weggetje door het bos, en steken af en toe een beek over.
De GPS stuurt ons een onverhard zijweggetje op, de Camino forestal El Vadillo.
Het is een erg gemakkelijk pad om te rijden, en dit is toch wel de allermooiste manier om door zo'n gebied te komen! De weg maakt deel uit van het landschap. Hier heeft de weg prachtig dezelfde kleur als de rotsen er langs.
Aan de boomstammen die we hier en daar tegenkomen zie je ook dat deze weg er ligt voor houthakkers: de weg wordt gebruikt, en wordt daardoor ook goed onderhouden.
De Tenere maakt het me erg gemakkelijk hier: het voelt alsof ik op een asfaltweggetje rijd.
Het is hier heerlijk: de bomen geven schaduw, er zijn bochten, en er is af en toe een open plek voor de afwisseling.
Op het laatste stukje wordt het toch nog moeilijk: het egale pad verandert in een pad van losse keien, en er zijn krappe bochtjes en hoogteverschillen die het extra lastig maken. Het ultieme bewijs daarvoor is dat Ernst al z'n aandacht bij het rijden nodig had: hij heeft van dat stuk geen enkele foto ;-)
Ik heb intussen zoveel vertrouwen gekregen door de Tenere, dat ik het gas er op houd, en zonder noemenswaardige problemen door de lastige stukken kom.
Als we uitkomen op een asfaltweg ben ik trots!
We rijden dan over de BU-V-8227, die loopt van Navilosa naar Canicosa de la Sierra (en waar wij halverwege op terecht zijn gekomen), en dat blijkt een heerlijk weggetje.
Het slingert zich, stijgend, door het bos van pijnbomen.
De weg ligt weer een beetje verhoogd ten opzichte van de ondergrond, waardoor je extra moet oppassen voor de zijkanten. Het maakt het ook lastig om een plek te vinden om te stoppen.
Het zijn prachtige bochten, en het asfalt is helemaal perfect. Een superweg!
De weg stijgt, en tenslotte bereiken we het hoogste punt (volgens Michelin heet dat El Cerro del Cargadero), en dan rijd je in een orgie van haarspelden naar beneden. Niet zo spectaculair als in de Alpen, dat geef ik onmiddellijk toe, maar veel intiemer, en vooral: zonder enig ander verkeer.
Ik ben al langere tijd op zoek naar een plek om te pauzeren, vooral ook omdat ik erg nodig moet plassen.
Tenslotte vind ik een stuk van de weg waar de motoren naast de weg kunnen staan, met stompen van omgehakte bomen om op te zitten.
En dan doet zich een fenomeen voor waar Spanje patent op lijkt te hebben: urenlang ben je niemand tegengekomen. Je zit ver van wat voor bewoonde wereld dan ook. Je moet nodig plassen. En precies op het moment dat je denkt dat rustig te kunnen doen komt er een vrouw aangelopen. Ze loopt van niets naar niets, maar ze loopt daar, alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
Ik heb netjes gewacht tot ze de hele haarspeldbocht had afgelegd, en maakte toen van de gelegenheid gebruik. Het zal je niet verbazen dat ik m'n rits nog niet had dichtgetrokken voor er een auto langs kwam...
Hier staan de motoren, op hun speciale motorparkeerplaatsje. Ik kan de Tenere niet genoeg prijzen: wat is hij een geweldige reismotor. Je kunt hele lange dagen maken zonder enig probleem (althans, zonder een door de motor gecreëerd probleem), hij houdt van allerlei soorten wegen, en hij is rustig, heel rustig, zodat je vanzelf in reismiodus komt.
En door die rust van de Tenere raak ik ook niet compleet van slag als een automobilist in Covaleda besluit zich niets aan te trekken van het stopbord dat hem vertelt dat hij ander verkeer, mij in dit geval, voorrang moet verlenen.
Covaleda ligt op de CL-112 (CL van Castilla-Leon), die we een eind naar het zuidoosten rijden.
De CL-112 is een snelle, mooie weg: we scheuren er overheen.
We rijden langs Salduero, waar deze Iglesia de San Juan de Duero staat. Hij doet erg burchtachtig aan.
Het water dat je hier ziet is dat van de Rio Duero, de rivier die naar Portugal loopt, en daar de Douro heet.
Vanuit Salduero rijden we via Vinuesa in de richting van de Puerto de Santa Iñes, over de SO-830.
Het is een wit weggetje op de kaart, en het blijkt pas geleden van prachtig nieuw asfalt te zijn voorzien.
Maar het is geen scheurweg: je moet hier heel erg uitkijken voor loslopende koeien. We komen ze in grote aantallen tegen.
We rijden heerlijk door het niets over dat superasfalt, en groeten, bij gebrek aan menselijke tegenliggers, de koeien die we onderweg tegenkomen.
Na verloop van tijd houdt het nieuwe asfalt op, en ligt er een grijsbruin gekleurd, eigenlijk beter passend oud asfalt.
En dan komen we bovenaan, op de Puerto de Santa Iñes, en het bord kondigt al aan dat het een mooie afdaling wordt.
En het bord heeft gelijk! Het is een prachtige afdaling.
De Sierra de la Demanda heeft toppen boven de 2000 meter, maar daar kun je alleen maar lopend komen. Deze Puerto ligt op 1763 meter: je rijdt met die hogere toppen aan weerszijden.
En ook aan deze kant van de pas lopen steeds weer koeien op of naast de weg.
Deze automobilist werd prachtig gestraft voor onoplettendheid: hij haalde ons in, op het moment dat we langzaam langs deze koeien reden, en schrok zich een ongeluk van de koeien die hij blijkbaar niet had gezien. Gelukkig was er voldoende ruimte: ik ben bang dat hij, bij de keuze tussen tegen een koe of tegen een motor aanrijden, voor de motor zou hebben gekozen...
Montenegro de Cameros heet dit prachtige dorp aan de noordzijde van de Puerto de Santa Iñes.
Je ziet op de foto trouwens niet alleen een vakwerkhuis, maar ook een enorme varkensstal ;-)
Wanneer we vanuit Montenegro de Cameres naar het oosten rijden, via de SR-830, komen we op een punt waar de naam van de weg verandert in LR-333: we rijden La Rioja binnen, welbekend van de wijn.
Dat weggetje komt uit op de N-111, die we, tot mijn verbazing, een stukje naar het zuidoosten rijden.
Het is een mooie weg. Breder en drukker dan we zo'n beetje de hele dag hebben meegemaakt, maar voorzien van mooie snelle bochten.
We slaan linksaf, de LR-250 op, en zitten dan weer op een mooi smal weggetje, naar het noorden. Al snel komen we dit bord tegen. In La Rioja zijn veel fossielen van dinosauriërs gevonden, en er zijn een aantal routes uitgezet die je langs belangrijke vindplaatsen brengen.
De LR-250 is een weggetje vol hobbels en gaten, van (te) vaak gerepareerd asfalt.
Je hebt voortdurend verre uitzichten en rijdt in prachtige bochten door een landschap van spaarzame begroeiing en veel gras.
De weg krijgt het predikaat Tenere-weg!
Ook hier komen we regelmatig koeien op de weg tegen.
Blinde bochten moet je hier dus extra voorzichtig nemen.
Het zijn niet alleen koeien die je onderweg tegen kunt komen als je een blinde bocht om komt: er kunnen ook opeens mensen lopen.
We rijden hier een paar kilometer voor Laguna de Cameros. Het gebouwtje dat je rechts ziet is de Ermita de Santa Apolonia, een achtiende-eeuwse ermita.
De LR-250 daalt voortdurend: we komen van vrij grote hoogte, uit de Sierra de la Demanda, en dalen in langzaam tempo af.
Het is een schitterend weggetje, vooral nu, in mei, met bloeiende brem in plukjes tussen het groen, dat zo mooi kleurt bij de okerkleurige rotsen die ook tussen het groen zichtbaar worden.
In Laguna de Cameros zie ik een hospederia, Hospederia del Camero Viejo. Ik stop, en ga vragen of er plek is: dit zou een prachtig eindpunt zijn van deze dagetappe, en we kunnen dan morgenochtend verder genieten van dit ongelofelijk mooie weggetje.
De deur is op slot. Mensen die zien dat ik probeer of de deur open is, vertellen me dat de hospederia gesloten is: de eigenaar is met vakantie. Helaas! Dit is een plek om te onthouden.
Het opschrift bij dit standbeeld luidt: "Laguna de Cameros a su maestro. D. Patricio Aguileta Salazar. 1875 - 1917".
Patricio Aguileta Salazar was een schoolmeester. Hij was in Logroño geboren, en kwam in 1875 naar Laguna de Cameros. De school van Laguna de Cameros had één schoolmeester, en dat was hij, tot 1917. Hij werd zo geliefd bij de inwoners van Laguna de Cameros dat ze tien jaar na zijn pensioen met z'n allen dit monument voor hem hebben opgericht.
We rijden verder. Behalve voor koeien en mensen, moet je op dit weggetje ook uitkijken voor loslopende paarden.
Het geeft me altijd een heel blij gevoel, als ik loslopende koeien of paarden tegenkom. Het is in de eerste plaats een symbool voor het weinige verkeer: als een weg drukker wordt, wordt het onmogelijk om koeien en paarden los te laten lopen.
Het is in de tweede plaats een mooi symbool van vertrouwen: er is hier geen gevaar voor schoften die met veewagens koeien of paarden komen stelen.
En misschien is het mooiste van alles nog wel, dat loslopende koeien en paarden inhoudt dat het land gemeenschappelijk is. In Spanje is dat nog heel vaak het geval: de grond om een dorp is gemeenschappelijk bezit. Ik hoop dat dat nog heel lang zo blijft, en dat gemeenstebesturen die grond niet gaan verkwanselen!
Het volgende dorp is Cabezon de Cameros, met z'n zestiende-eeuwse Iglesia de la Asuncion. Vlakbij de ingang van het dorp loopt een koe met kalf op de weg.
Het is een wereld van verschil met Andalucia, waar we zo kort geleden waren: de dorpen zijn niet wit, maar leemkleurig: de kleur van modder en van de rotsen en van de koeien. Het effect is veel subtieler dan het schilderachtige Andalucia, maar op een stillere manier is het minstens even mooi.
En de weg gaat verder. De LR-250 is heerlijk lang, heerlijk rustig, en ongelofelijk mooi.
Opvallend zijn overal onderweg de schuine ribbels in de rotsen die door de begroeiing heen steken.
In Terroba, met z'n zestiende-eeuwse Santa Eulalia, is een stoplicht, vanwege een wegversmalling. Er is werk aan de weg: de weg wordt verbeterd, vanuit het noorden.
Dat betekent dat de weg na Terroba van heel goede kwaliteit asfalt is.
Nadat we een paar in de weg rijdende auto's hebben ingehaald hebben we de bochten voor onszelf. De LR-250 is hier een ongelofelijk lekkere scheurweg met stepjes-schraap-bochten, en bovendien uitzicht op boven ons uit doemende rotsen van het ravijn waar we doorheen rijden. Heerlijk!
De weg is alleen al vanwege het landschap een droomweg, maar met dit circuit-asfalt is het ook nog eens een scheruweg.
We ruilen dat wel in tegen de loslopende koeien en paarden en de gaten in het asfalt, die je het gevoel gaven in het landschap te rijden. Hier rijd je er door.
Het is eigenlijk een buitenkans dat we de weg net hebben meegemaakt op het moment dat beide vormen nog aanwezig waren. Ik vermoed dat de weg nu in z'n geheel van dit asfalt is voorzien.
We komen uit bij Ribafrecha. De LR-250 volgt tot hier de loop van de Rio Leza, en bij Ribafrecha gaat de rivier in haar eentje verder, om in de Ebro uit te monden.
De LR-250 slaat hier linksaf, in de richting van Logroño, en verandert in een rechte vlakke weg.
Als we door Villamediana de Iregua rijden, is daar een feest aan de gang, waarvoor we worden omgeleid. Het feest gaat gepaard met de ons al bekende snelle Baskische muziek.
Het is het fiesta de San Isidro.
Van Logroño zien we weinig.
De weg naar Lizarra is mooi tussen Viana en Torres del Rio. Bochten, en steeds oversteekjes van de Camino naar Santiago.
We rijden onze laatste bochten van vandaag in het licht, met een laag staande zon.
Na een kaarsrecht stuk weg komen we in Los Arcos. Ik ben op: we moeten hier een plek zien te vinden om te eten en te slapen.
Dat blijkt lastig. Die pelgrimsweg naar Santiago de Compostella blijkt enorm prijsopdrijvend. Logisch: als je te voet bent kun je niet al te kieskeurig zijn: op een gegeven moment moet je ergens kunnen slapen.
We vinden een hostal boven een bar. Het bestaat niet meer, geloof ik: ik heb er in ieder geval geen enkele verwijzing naar kunnen vinden.
Los Arcos maakt een vrij sinistere indruk. Ernst is tamelijk bezorgd over de veiligheid van de motoren. We hebben er zicht op vanuit onze kamer, en ze mogen zich inderdaad in grote belangstelling verheugen. Het is ongetwijfeld puur uit nieuwsgierigheid, maar het blijft moeilijk om de gedachte dat ze daar vannacht worden gejat uit je hoofd te houden. Ernst verplaatst ze nog een stukje, zodat ze iets meer uit het zicht van de hoofdstraat staan.
Het avondwandelingetje dat we door Los Arcos maken stemt ons niet positiever, maar de bar beneden blijkt daarentegen erg leuk.
We eten tapas en we drinken bier, en vragen hier en daar wat woorden in het Baskisch. We krijgen gezelschap van een tamelijk dronken Spanjaard, die weliswaar Spaans en geen Baskisch spreekt, maar erg onverstaanbaar is. Ik speel de vertaler tussen hem en Ernst, wat erg moeizaam verloopt. Hij is socialist, dat hebben we wel kunnen begrijpen ;-)