La Alberca - Guadalupe
We rijden weg uit La Alberca, niet rouwig om daar te vertrekken.
De Sierra Francia rijden we uit via bekende wegen, maar in de Montes Tras de las Sierra komen we op de verrassende Puerto de Honduras uit.
Verderop rijden we via de uitlopers van de Sierra de Gredos het gebied van La Vera in, en slaan dan de EX119 in, die verder gaat als EX 118, en in Guadalupe uitkomt.
In Guadalupe vinden we een prachtig onderkomen in het Monasterio de Guadalupe.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
donderdag, 7 mei 2009
Na een extreem slecht ontbijt (blaasham, kaas die nergens naar smaakt, brood voor tostada's dat nergens naar smaakt, hele slechte koffie) besluiten we niet volgens ons oorspronkelijke plan een dagje hier te blijven om uit te rusten, maar toch de boel weer in te pakken.
Terwijl Ernst de Ortlieb en de koffers vult (het heeft geen enkele zin als ik dat probeer: hij doet dan toch alles weer overnieuw), en via de lift naar beneden brengt, ben ik toeschouwer van dit merkwaardige schouwspel:
De twee mede motorrijders, die we gisteren bij het avondeten zagen en vanochtend bij het ontbijt, laden hun bagage in de auto, en hun motoren op de aanhanger. Zo reizen ze!
Ik vraag me af of ze hun motoren alleen gebruikt hebben om ze op de parkeerplaats te zetten, of dat ze er echt een stukje mee hebben gereden...
We zetten een improvista-route uit: Ciudad Rodrigo was het volgende punt op de route die ik van te voren had uitgezet, maar dat was eigenlijk alleen maar als eindpunt gekozen om een bergroute te kunnen volgen. Die hebben we gisteren eerder afgebroken omdat het tijd was om te stoppen. Ciudad Rodrigo bewaren we voor een volgende keer: het stadje is beslist de moeite waard, maar ik heb nu in m'n hoofd dat we Cadiz moeten halen.
Het eerste punt op de geïmproviseerde route route is Cabezuela del Valle, en we geven de Becker de opdracht om de kortste route er naar toe te berekenen.
Maar eerst moeten we nog nog even tanken: gisteren was dat al hard nodig, maar we kwamen steeds maar geen benzinepomp tegen. We rijden daarom eerst even naar het noorden: volgens de Becker zit er daar een.
De tank van de R3B blijkt inderdaad behoorlijk leeg: 21,26 liter. De Tenere heeft voor exact dezelfde afstand 16,88 liter nodig gehad!
De meneer van het tankstation heeft een toonbank in zijn winkeltje, maar hij heeft alles zo ingericht dat hij altijd aan de kant van de klanten staat: achter de toonbank staan vindt hij blijkbaar maar niks.
We worden uitgezwaaid en uitgekeken door hem en z'n nieuwe klant: ze wachten met tanken tot wij uit het zicht zijn verdwenen.
Dan rijden we weer terug, en komen weer door La Alberca.
Het is beslist een ongelofelijk mooi bewaard gebleven dorp.
Misschien hebben we pech gehad, maar ik heb helaas toch het idee dat het toerisme en het dorp niet bij elkaar passen: het toerisme is het dorp boven het hoofd gegroeid, en het dorp bestaat alleen nog maar uit toerisme. En dat heeft precies dat kapot gemaakt wat dorpen zo plezierig maakt. De tradities worden in stand gehouden omdat er geld mee kan worden verdiend, in plaats van dat het het dorp bij elkaar houdt. Zo voelt het aan.
We rijden eerst in de richting van Sotoserrano, over dezelfde route als we gisteren hier naar toe zijn gekomen, door de Sierra de Francia.
Hier komen we even vast te zitten achter een Auto Escuelas: en rijschoolbus, die de bochten tamelijk ruim via de strook voor de tegenliggers neemt. Het is hier ook niet de gemakkelijkste plek om rijles in een bus te krijgen!
Maar we zijn er snel langs, en dan rij je hier heerlijk, in de Sierra de Francia.
Vrijwel niemand op de weg, bochten, een vrij open landschap, en af en toe een vervallen huis.
We komen langzamerhand in het gebied Las Hurdes, een gebied dat lange tijd extreem arm is geweest.
Luis Buñuel heeft er een film over gemaakt, met als Spaanse titel Tierra Sin Pan, en als Engelse titel Land without bread, en die titels geven al aan wat het niveau van armoede was.
Het gaat beter nu, dankzij een embalse dat voor watertoevoer en elektriciteit zorgt, en vooral dankzij het toerisme, maar er is nog steeds te zien dat de streek lange tijd is leeggelopen.
We steken na Sotoserrano de Rio Alagon over, en slaan dan af van de weg die we op de heenweg hebben gereden: we rijden meer naar het zuiden.
Het is knisperend droog hier, met steeneiken en maquis. Je kunt je hier goed voorstellen dat er hier geen graan wilde groeien, zodat de mensen die hier woonden zelfs geen brood te eten hadden.
De weg is aangenaam, vol bochten, rustig, en met uitzichten over heuvels die oneindig door lijken te gaan.
We komen door Lagunilla, met de fuente de los Martires. De martelaars zijn, als ik het goed heb begrepen, Santa Teresa de Avila, en San Juan de la Cruz, beiden behoorlijk gemarteld (San Juan door anderen; Santa Teresa door zichzelf), iets waar Katholieken blijkbaar gek op zijn, althans, in het verleden.
De fuente (bron) ligt op een punt waar ze samen zouden hebben uitgerust tijdens een reis. Je hebt daar uitzicht over de Extermadura. Maar wij hebben alleen het bord gezien ;-)
We hebben de fuente dan wel niet gezien, maar het uitzicht wel!
Zodra we Lagunilla uit zijn gereden, opent het landschap zich rechts van ons, en krijgen we een enorm uitzicht over een dal, en een bergrug verderop, de Montes Tras de la Sierra.
Ik kan me goed voorstellen dat die twee heiligen het uitzicht te baat namen om even uit te rusten, maar wij zijn op de motor, en als je door de bergen rijdt en je ziet zo'n uitzicht voor je, betekent dat: bochten!
Doorrijden dus!
En inderdaad. Zodra we de bocht om zijn dalen we in een razend tempo: de weg gaat heel steil omlaag, en dat met steeds hele scherpe haarspelden.
En ondertussen krijg je steeds een ander gezicht op dat enorme uitzicht. Heerlijk heerlijk!
Er staan namen op de weg geschilderd: dit is blijkbaar de route van een wielerwedstrijd.
Bergop, aan de richting van de letters te zien...
We dalen af, en de weg wordt vlakker. Hier rijden we Abadia in, waar de palmbomen natuurlijk een aardig detail vormen.
Hier nog een mooie illustratie van hoe scherp Ernst kijkt terwijl hij op de motor fotografeert.
Ik had deze foto niet geselecteerd: een olijfboomgaard met muurtje en restanten van het een of ander.
Maar toen ik de website van Abadia opzocht, voor de link, herkende ik de restanten op de pagina met Lugares de interes, bezienswaardigheden.
Als ik alles goed heb begrepen is dit een tolpoort, onderdeel van de Cañada Real Soriana occidental, een van de koninklijke cañada's, wegen, van de koning, waarlangs de schapen werden geleid (en waar de koning flink aan verdiende).
De weg wordt na Abadia vrij vlak en recht: we volgen zo'n beetje het dal van de Rio Ambras.
We slaan dan rechtsaf de EX205 op, en slaan als we net in Hervas zijn weer rechtsaf, naar de Puerto de Honduras.
Dit bordje, dat aangeeft dat voertuigen met een lengte van meer dan 10 meter hier niet door mogen rijden, geeft al aan dat dit het soort weggetje is dat perfect is voor motorrijders.
Ook de breedte, of misschien beter gezegd smalte, van het weggetje geeft dat al aan.
We stijgen hier voortdurend. Eerst door bos, waarbij je steeds beekjes oversteekt (die voornamelijk droogstaan).
En dan rij je langs struikjes, veel bloemen, lage boompjes, en vooral rotsblokken. Het is hier sprookjesachtig mooi.
Overal om ons heen zien we roofvogels vliegen.
Zodra ik een plekje vind waar we kunnen stoppen (dat is niet eenvoudig op zo'n smal bergweggetje) houden we pauze.
We kunnen heel ver kijken hier: we zien het Embalse de Gabriel y Galan liggen, enige tientallen kilometers verderop.
We zien een Dwergarend (wit met zwart) en een Steenarend (een jonge, met witte vlekken op z'n vleugels).
Het is hier bovenop een wonderbaarlijk mooi plekje.
En dan dalen we weer af van de Puerto de Honduras, met Ernst voorop.
Deze weg is het onthouden waard!
Beneden komen we aan bij ons eerste routepunt, Cabezuela del Valle, een stukje naar het zuiden op de N110. Het tweede punt stellen we hier in. Dat wordt Jarandilla de la Vera.
We rijden eerst nog een stukje verder via de N110 naar het zuiden, en dan slaan we links af, de hoogte in.
We komen door Valdestillas, een wirwar-dorpje, waar de Becker ons extreem smalle en steile straatjes in wil sturen, maar we volgen een busje dat de "hoofd"straat aangeeft.
De steilere straatjes blijken achteraf een doorsteekje.
Als we Valdestillas uit zijn klimmen we door een groen landschap, met amandel- en kersenboomgaarden in terrassen.
Ik kan me herinneren dat we in Piornal een bord zag naar Garganta La Olla, en dat de Becker ons een andere kant op wees. Het deed me aan iets denken, maar we zijn niet gestopt, en volgden de Becker.
Het weggetje naar Garganta La Olla staat op de Michelinkaart rood-wit aangegeven: moeilijk. Je komt dan over de Puerto de Piornal. Dat wordt dus iets voor een volgende keer. Dat is het lastige aan Spanje: elke keer dat je er bent geweest houd je meer plekken over voor een volgende keer dan je bezocht hebt!
Wij volgen de niet rood-witte weg naar Pasaron de la Vera, en die is erg mooi.
Misschien beter gezegd: die was erg mooi. Er werd aan de weg gewerkt. Misschien wordt de weg verbreed?
De weg was, toen wij er reden, ongeveer zo breed als de vrachtwagens van de wegwerkers breed waren.
Het is vrij kaal hier, met af en toe olijfbomen, en vooral heel veel kersenboomgaarden. De kersen hangen al aan de takken. We zijn hier in La Vera, de streek van de kersen.
Heel af en toe is er een dorpje, maar er zijn niet vaak bars of restaurantjes te ontdekken. Het is al 3 uur als we dan maar een plaatsje inslaan dat niet op de route staat: Pasaron de la Vera.
Na veel zoeken (alles lijkt hier dicht) vinden we een bar met heel veel terrasruimte buiten (waar het nu veel te warm voor is) en een grote ruimte binnen: de bar is tevens de plaatselijke disco.
Het meisje van de bar is heel erg aardig, spreekt ook een beetje engels, en haalt er een hele tortilla bij als ik niet weet of ik een hele, een halve of een kwart wil omdat ik geen idee van de afmetingen heb (een kwart blijkt meer dan genoeg).
Vanuit Pasaron de la Vera rijden we door de bergen naar Jaraiz de la Vera, en daar komen we op de bredere EX203 terecht.
Uiteraard zitten er Ooievaars op de kerk.
De EX203 is een stuk breder dan de weggetjes die we tot nu toe hebben gereden, maar heeft volop bochten.
Je rijdt hier langs de voeten van de Sierra de Gredos. Er zijn nog steeds overal kersenboomgaarden te zien.
Onderweg zie ik nog borden naar het Monasterio de Yuste, en ik weet dat ik er iets over heb gelezen in m'n reisgidsen: Karel de Vijfde heeft in dat klooster gewoond toen hij met pensioen was.
Maar voor vandaag heb ik een ander klooster op het oog: we slaan niet af.
In Jarandilla de la Vera staat dit kasteel, het Castillo de los Condes de Oropesa.
Je kunt er in overnachten: het is een parador.
Het is erg leuk om in zo'n parador te overnachten als het in zo'n prachtig gebouw zit, maar je mist er wel het leven van Spanje.
Dit is de Ermita del Santisimo Cristo del Humilladero, en het lijkt er op dat er achter het kerkje een markt is, of dat er een bruiloft staat te gebeuren. Er zijn in ieder geval erg veel mensen op de been.
Het is een lief klein kerkje, en je kunt er aan zien hoe de bouw rekening houdt met de zon: volop mogelijkheden om buiten te zitten, in de schaduw.
In Jarandilla de la Vera slaan we rechtsaf, de EX119 op.
We klimmen over een brede weg iets omhoog, en zien dan voor ons een vlakte waar we naar toe afdalen.
Het wordt landbouwgebied waar we doorrrijden: enorme graanvelden, silo's en trekkers.
Op de achtergrond zie je de besneeuwde toppen van de Sierra de Gredos.
Een vreemd moment hier is als we op een rotonde af rijden waarop twee motoragenten staan, in het midden.
Ik ben al bang dat er eerder radar-dingen stonden, en dat ze ons nu gaan aanhouden (op dit soort wegen rij je binnen de kortste keren veel te hard), maar ze doen niets.
Wat zou het idee zijn, van motoragenten midden op een rotonde?
Verderop wordt het landschap droger, en zie je dehesa: eiken, met gras er tussen.
Hier grazen paarden, maar de dehesa is vooral het gebied voor varkens. Jamon iberico mag alleen maar zo heten als de varkens waar de ham van wordt gesneden, op de dehesa hebben gelopen. Daar eten ze eikels, en die geven de ham z'n sterke smaak.
Onderweg komen we, langs de kant van de weg, een ruïne tegen, geen idee waarvan. Het is een Ooievaarsdorp geworden: overal zie je nesten van Ooievaars, en ze staan op dit moment in het jaar en van de dag allemaal op hun nest.
Spanje is voor Europese begrippen heel erg dunbevolkt, en heeft dus ruimte. Ruimte om dit soort ruïnes gewoon te laten staan: het heeft geen zin, economisch gezien, om ze op te ruimen.
Dat is ideaal voor vogels, als Ooievaars, blijkt. En voor ons, natuurlijk, om naar die Ooievaars te kunnen kijken.
We hebben inmiddels de Rio Tiétar overgestoken, zijn voorbij de snelweg tussen Toledo en Plasencia, en steken dan een stuwmeer over, het embalse de Valdecañas.
Aan de overkant van dat embalse zien we dit staan: ranke zuilen, met nog één boog. Het lijkt op de resten van een Romeinse tempel.
Hij staat, zo blijkt, pas op deze plek sinds het stuwmeer is aangelegd: oorspronkelijk stond hij daar middenin.
Het gaat om een "portico de curia" (ik weet niet wat dat betekent; portico is toegangspoort, lijkt me, maar curia?) van een Romeinse stad, Augustobriga, op de plek waar later Talavera la Vieja kwam, dat nu onder het stuwmeer ligt.
De zuilen hebben hun eigen naam gekregen: Los Marmoles.
Na het stuwmeer rijden we lange tijd via aangename bochten op een vrij vlakke weg, met steeds rechts van ons, en voor ons, zicht op heuvels en bergen. Dit is een gebied met enorm veel vogels: allerlei verschillende roofvogels, en heel veel Ooievaars onder andere.
En dan zien we opeens dit bord: een fuerte pendiente, een steile helling. We rijden de Sierra de Viejas in, waar we zo lang naast hebben gereden!
Die Sierra de Viejas is een deel van de Sierra de Guadalupe, en middenin die Sierra ligt ons doel voor deze dag.
Als we omhoog klimmen krijgen we een steeds groter wordend uitzicht achter ons, over de vlakte waar we de afgelopen uren over zijn gereden.
Het embalse zie je mooi liggen; het is tientallen kilometers ver weg!
Als we eenmaal omhoog zijn geklommen zitten we middenin de bergen, en we rijden over een superweg hier!
Het asfal is perfect, de begroeiing is laag, zodat je de meeste bochten ver door kunt kijken, en de ene bocht rijgt zich aan de andere.
De Sierra de Guadalupe is perfect motorrijdersgebied.
Om dit heerlijke gevoel zo lang mogelijk vast te houden, houden we pauze als we een geschikt plekje vinden, bij deze dode boom vol karakter.
Het is warm: heerlijk om even de helmen af te kunnen zetten en de motorjacks uit te kunnen doen.
Onze pauzeplek ligt aan een onverhard paadje.
Er is niet alleen een uitzicht over de Sierra de Guadalupe; het ruikt hier ook nog eens heerlijk.
Dat hebben we te danken aan de Cistusrozen (geen echte rozen; een betere naam zou Cistus-struiken zijn) die hier in het wild groeien. Je ziet ze hier vaak langs de weg: struikjes met witte, fladderige bloemen, met geel en paars hart. Mooi en lekker.
Ook na onze pauze kunnen we genieten van de bochten in de Sierra de Guadalupe.
Ik weet niet hoe ik kan beschrijven hoe zo'n weg voelt: het is het superlatief van motorrijden, de essentie: alles geurt, je motor ligt dan weer de ene kant, dan weer de andere kant schuin, zodat het voelt alsof hij over de weg danst in een zwierige wals, en het is alsof alles klopt, alsof dit hele landschap is ontstaan, en deze weg is aangelegd, om jou op deze dag hier te laten dansen.
Tenslotte komen we uit op een tweesprong, bij een kleine ermita (ik geloof dat de Nederlandse vertaling hermitage is, wat mij niets zegt, maar het is een kapel die vroeger door een kluizenaar werd verzorgd), de Ermita del Humilladero de Guadalupe.
Links van ons, hoog op een heuvel, zien we de ermita liggen: een klein kapelletje, met rood pannendak.
Bij de afslag naar rechts, die onverhard wordt, staat een informatiebord: hij leidt naar een bergpiek, de Villuercas. Wij moeten linksaf.
Vrijwel direct als we linksaf zijn geslagen, zien we Guadalupe beneden ons liggen: een klein stadje, een dorp bijna, met een enorm gebouw dat overal bovenuit steekt: het Real Monasterio de Santa Maria de Guadalupe.
Het klooster staat op de plaats waar in de 13de eeuw een Mariabeeld werd gevonden door een herder (waarbij zich uiteraard allerlei wonderen voordeden: kinderen die uit de dood herrezen en dergelijke). Er werd een kapelletje gebouwd op die plek, dat kapelletje werd tot kerk uitgebreid, en tenslotte kwam er een klooster.
In de eerste helft van de 19de eeuw werd het klooster verlaten als gevolg van de maatregelen van Mendizabal, die een soort nationalisatie heeft ingesteld van de (enorme) bezittingen van de katholieke kerk indertijd. Vooral kloosters waren vaak wanstaltig rijk, temidden van en wanstaltig arme bevolking.
In de 20ste eeuw is het klooster in ere hersteld door Franciscaner monniken, die er nu nog steeds wonen en werken.
Het Mariabeeld, de Zwarte Madonna de Guadalupe, wordt nog steeds vereerd, vooral in Zuid-Amerika. Dit klooster is daarom nog steeds een bedevaartsoord. Guadalupe is een dorpje rond een bedevaartoord op wereldformaat: het beeld van zo'n paar huizen rond een enorm klooster klopt precies.
Even later rijden we Guadalupe in, en als je dan de hoofdstraat volgt kom je al snel uit op een plein met terrasjes en vooral met de ingang van een kerk, die er uit ziet als een kasteel.
De kerk hoort bij het klooster, en is in Mudejar-stijl: de stijl van de Moorse bouwmeesters.
Ook de gotische sprieten die je overal uit ziet steken, lijken eigenlijk op een soort miniatuur-minaretten.
We zijn hier een keer eerder geweest, en hebben toen het monasterio van binnen bekeken. Bij die gelegenheid kwamen we er achter dat er bij het monasterio een hospederia hoort. De monniken boden van oudsher onderdak aan reizigers en pelgrims, en dat is uitgegroeid tot hotel.
Ik stap af en loop naar de ingang van het monsterio (de trap op en dan links), om te vragen of er plek is in de hospedria. De receptie voor de hospederia blijkt aan de anere kant van het monasterio te liggen. Ik mag binnendoor, en kom dan door het claustro mudejar van het monasterio, waar net een groep bezoekers wordt rondgeleid. Je mag dit klooster alleen in met zo'n groep, met uitleg (die erg goed is). Het is een voorrecht om hier alleen te mogen dwalen!.
Bij de receptie word ik geholpen door een hele vriendelijke meneer, die me vertelt dat er inderdaad nog een kamer vrij is, en die me omstandig uitlegt hoe we met de motoren van het plein kunnen rijden naar de andere kant van het monasterio, waar een parkeerplaats is.
Zo rijden we op de aanwijzingen van de meneer van de receptie door Guadalupe. Via steile straatjes rijden we om het klooster heen, en ik moet een scherpe, blinde bocht naar rechts maken, vanuit zo'n steil straatje naar een nog steilere steeg (je ziet me hier op de foto aanstalten maken om dat te doen). Ik ben er trots op mezelf als me dat lukt: dit soort situaties blijven erg moeilijk voor me, op de Tenere, doordat ik voortdurend besef dat ik slechts de tenen van één voet aan de grond kan krijgen.
In Spanje zijn dit soort straatjes trouwens heel normaal. Vaak zijn ze nog steiler en nog minder breed. Uit de tijd dat vervoer per ezel ging, denk ik, maar Spanjaaren draaien hun hand er niet voor om om met hun auto door dat soort ezelstegen te manouvreren; voor mij is het een enorme uitdaging die me helaas vaak de baas is. Maar hier dus niet!
De parkeerplaats zelf is ook tamelijk steil (en uitgevoerd in de kiezelbestrating die de Moren hebben ingevoerd, en die ik erg mooi in z'n eenvoud vind).
Wij mogen doorrijden tot voorbij die parkeerplaats, heeft de man me uitgelegd. Daar is een vlakker portaal, en daar mogen de motoren staan.
Hier ook weer zo'n vierkante toren, net als aan weerszijden van de façade van de kerk. Ik kan er geen informatie over vinden, maar ik neem aan dat die torens van het begin af aan bij het klooster zijn gebouwd: de rijkdom moest beschermd worden, en rijk is het hier altijd geweest, voor Mendizabal.
Als we aan komen rijden staat er al iemand van de hospederia klaar om ons op te wachten. Hij zou het liefst de motor voor me parkeren, en staat er op om de bagage te gaan sjouwen.
De Ortlieb en de koffers zijn absurd zwaar: Ernst wil hem dat niet aandoen. We komen dan tot het compromis dat ik de helmen neem, hij de tanktassen, en Ernst de Ortlieb en de koffers (in etappes).
Er is een mooie plattegrond van het monasterio op de site van de gemeente Guadalupe, en daar kun je goed op zien dat er twee claustro's (kloostergangen, oftewel binnenplaatsen met een galerij er omheen) zijn. Het claustro mudejar, waar ik langs liep toen ik van de ingang bij de kerk liep naar de receptie van de hospederia, en het claustro gotico. De Hospederia ligt aan twee zijden langs dat claustro gotico.
We worden met een lift naar boven gebracht, waarbij de man die onze tanktassen sjouwt ons tot in alle details uitlegt hoe alles werkt, en hoe we onze weg hier kunnen vinden, net zo in detail als mij werd uitgelegd hoe we van het plein naar de parkeerplaats konden rijden.
Hier het uitzicht van de gang op de tweede verdieping, waar onze kamer is, op het claustro gotico.
Ernst gaat terug om de rest van de bagage op te halen (hier zie je links een Ortlieb klaarliggen), en om de motoren aan elkaar vast te zetten (dat doen we altijd, hoe veilig ze ook staan. Als je dat als gewoonte altijd doet, kom je ook nooit in de verleiding om, als het eigenlijk echt nodig is, het na te laten).
Zoals je ziet hebben de motoren niets te klagen over waar ze de nacht gaan doorbrengen!
Wat de portier van de hospederia betreft hadden we ze midden op de entree mogen zetten, maar Ernst zet ze zo dicht mogelijk tegen de muur zodat niemand er last van heeft. Vanuit hier kun je via de trappen rechts Guadalupe inlopen, en naar voren is de ingang van de autoparkerplaats.
De Ortlieb wacht hier op de lift...
Dit is de galerij langs het claustro: links zie je het licht binnenkomen van dat claustro.
Het is alleen al een lust om hier te lopen! Binnen en buiten tegelijk, bewerkte, eikenhouten deuren naar de kamers, een glanzende vloer van geglazuurde tegels.
Als de kamer voor ons wordt opengemaakt kunnen we onze ogen niet geloven: het is een enorme kamer met heel hoog houten plafond, een zitje, een schrijftafel, een bed met baldakijn en een badkamer met bad. Houten vloeren, uitzicht over het stadje, wandtapijten aan de muren: ongelofelijk mooi!
Dat allemaal voor 65 euro inclusief ontbijt. Mijn reisgidsen waarschiuwen me dat je altijd moet reserveren voor deze hospederia, en we snappen nu extra goed waarom. We nemen ook meteen het besluit om te gaan vagen of we er een extra nacht aan vast kunnen knopen.
De man bij de receptie vertelt dat het moeilijk zal worden, maar dat hij z'n best al doen. Ik moet morgenochtend even komen vragen of het gelukt is, en we zullen dan in ieder geval moeten verhuizen. Geen enkel probleem, zeg ik.
We zitten nog even op het binnenplaatsje bij de receptie, dat vol staat met enorme potten met planten. Terwijl we er zitten komt een man de gevallen bladeren van de vloer vegen, vol aandacht voor wat hij doet. Ik bedenk hoe veel dat oplevert, om dat soort dagelijks terugkerende werkjes steeds weer met volle aandacht te doen: je voelt hier aan alles dat er met liefde wordt schoongemaakt, dat er met liefde wordt opgeruimd, dat alles met liefde gebeurt. Ik neem me voor om dat thuis ook te proberen, maar weet natuurlijk al dat het me toch niet zal lukken...
Om een uur of half tien gaan we eten. Het restaurant zit in de hoek van het gotische claustro, op de begane grond. Er is een terras buiten, en daar gaan we zitten.
Onder het genot van een glas wijn kijken we naar de mensen op de binnenplaats. Die is ideaal voor kinderen, om rond te rennen.
Boven het claustro scheuren Gierzwaluwen door de lucht, en Boerenzaluwen, en Kleine Toenvalken.
Het eten is lekker, erg lekker en simpel. De bediening heel vriendelijk, en er komt nog een echte monnik langs (met bruine pij en wit touw) om iedereen smakelijk eten te wensen.
Onze serveerster staat er op om een foto van ons tweeën te maken, en zo staan we vereeuwigd, op een van de aangenaamste plekken die ik ken.
Het mooiste van deze hospederia is mischien wel dat het karakter van het Franciscaner klooster hier zo voelbaar is. In de planten die overal staan, aan het feit dat de zwaluwen mogen broeden in de gangen van het claustro, aan de manier waarop iedereen z'n taak met aandacht uitvoert.
De meeste hospederia's zijn of echte (onpersoonlijke) hotels geworden, of echt hospederia gebleven, met alleen eenpersoons-kamers, toegankelijk voor mannen als het om een mannenklooster gaat, en vooor vrouwen als het om een vrouwenklooster gaat, en echt bedoeld voor wie gelooft.
Hier wordt geen poging gedaan om je te bekeren of zo, maar je voelt aan alles dat je in een klooster zit, met toegewijde mensen.
Als het helemaal donker is gaan we naar boven, naar onze kamer.
Nog een laatste blik op de binnenplaats, duimen dat er morgen en extra nacht mogelijk blijkt te zijn, en dan slapen in het prachtige bed.