Langs de C26 - Hospital de Benasque
Na een heus bijlincident in de Refugio rijden we weg en ontbijten op z'n Spaans in La Pobla de Lillet.
Dan volgt een tocht door de Pyreneeën, waarbij we soms smalle of onverharde weggetjes nemen, en dan weer de bij vlagen grandioze N260 volgen.
We eindigen hoog in de Pyreneeën, in het Hospital de Benasque. Een grotere tegenstelling met de Refugio is nauwelijks denkbaar.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
maandag 30-8-2010
Als we opstaan kunnen we niet bij de wc's: alles is dicht, er is niemand te bekennen, laat staan een ontbijt.
We drinken wat water, en eten wat chocola en sultanan's, en pakken dan in, gebukt vanwege het lage plafond.
Ernst sjort alles op de motor en stopt een briefje van 5 euro in de deurkruk: voor een plek waar je niet eens naar de wc kunt, en waar je ondanks beloften zowel 's avonds als 's morgens niet te eten kunt krijgen, en niet kunt staan, lijkt ons dat wel voldoende.
Precies wanneer we weg willen rijden komt de eigenaar naar buiten. Het briefje heeft hij gevonden. Ik zet m'n helm af: een ontbijt hoeft niet meer, maar misschien kunnen we koffie krijgen.
Het is 10 euro, schreeuwt hij ons even later toe. Ernst zegt dat we niet eens naar de wc konden en dat hij 5 euro wel genoeg vindt.
De man beent weg, komt met een bijl terug en zwaait er mee naar Ernst. Tien euro, schreeuwt hij. Noch Ernst noch ik deinzen terug, te verbijsterd door het schouwspel. De enige die terugdeinst is de man: bij elke schreeuw stapt hij een pas achteruit.
Je moet stoppen, zegt Ernst in het Nederlands, en de bijl terugleggen. Als je het zo belangrijk vindt krijg je je tien euro wel, maar eerst die bijl weg.
De man doet eerst of hij Ernst z'n helm wil klieven, maar legt z'n bijl dan gehoorzaam terug. Ernst geeft hem de andere vijf euro.
"Dos Allemanos", roept de man dan, en jij met je "puta", of iets dergelijks. Dan beent hij naar binnen.
Ernst pakt de bijl en verstopt hem op het hondenhok, met een doek er over.
Totaal verbijsterd rijden we weg. Nooit meer een refugio dus, en we raden zeker iedereen af om ooit naar deze te gaan, op de Collado de Merolla aan de C26 (ook wel: B402).
Wat wel weer een voordeel is, van deze absurde refugio, is dat we met het ochtendgloren zijn opgestaan, en al heel vroeg op pad zijn.
De C26 is een erg mooie weg rond die tijd!
In La pobla de Lillet strijken we neer op een terrasje. Binnen in de bar bestellen we broodjes en koffie.
Pas bij het bekijken van de foto's zie ik dat de eigenaar motorliefhebber is: er staat een motortje bovenop het verlaagde plafond boven de bar.
Zo'n Spaans broodje, met jamon voor Ernst, en met tortilla de patates voor mij, biedt voldoende energie voor een hele lange tijd, en Spaanse koffie komt uit een espresso-apparaat, en is zonder uitzondering erg goed.
We praten lacherig na over het bijl-incident. Hier, in de zon in La Pobla de Lillet, lijkt het een volkomen belachelijk verhaal, waarvan we bijna niet kunnen geloven dat het net toch echt is gebeurd.
De motoren staan vlak bij ons. Er lopen af en toe mensen langs. Iedereen maakt een praatje met de anderen die op het terras zitten, en iedereen bewondert de motoren. Vooral de SuperTenere mag zich in een grote belangstelling verheugen.
Als Ernst binnen is om te betalen wordt er een klein meisje op de motor gezet door haar vader. Het meisje is minder gecharmeerd van de SuperTenere dan haar vader, en wil er meteen weer af.
La Pobla de Lillet is een aangenaam plaatsje. Het heeft een mooie oude brug, en er zijn tuinen van Gaudi, de Jardines Artiges, die we een andere keer toen we hier waren hebben bezocht. Erg de moeite waard!
Dit toeristentreintje, ooit van de asfaltfabriek van La Pobla de Lillet, kan je naar alle bezienswaardigheden brengen.
Dan stappen we weer op. De bochtjes zonder tussenstukjes stoppen bij La Poblet; eigenlijk is dit lekkerder rijden: er zittten nu ook af en toe snellere bochten tussen.
We moeten een klein stukje de grote weg op (die van de Tunnel de Cadi naar Manresa loopt), en gaan er bij de eerste afslag weer af.
We komen dan terecht op de B400, een erg mooi weggetje, in de richting van Gosol en Saldes.
Je slingert langs de bergwand.
De B400 is smal, met mooie uitzichten op mooie bergen, met mooie bochten, en met vrijwel geen verkeer.
De weg blijft voortdurend mooi. Je rijdt langs een bergflank aan je linkerhand, met uitzichten over de Serra de Cadi.
Dan steek je een dal over en rij je met een bergflank aan je rechterhand.
Veel oranjerood, zoals je zo vaak ziet in Spanje, en nu uitzichten naar links.
We rijden hier, nadat we voorbij Saldes zijn gekomen, waar je over de Coll de la Trapa rijdt, in de buurt van de Pedraforca, een berg met twee punten, die voor ons niet te zien was (hij bevindt zich rechts van de weg, achter de bergflank waar we langs rijden).
Links zie je een dorpje schilderachtig op een heuvel liggen: Josa del Cadi. Uiteraard met een kerk op het hoogste punt.
Het is zo'n weg die golft langs de bergflank, waardoor je af en toe ver voor je uit kan kijken.
Het is dan heel wonderlijk om opeens toch een vrachtwagen tegen te komen, die blijkbaar steeds verstopt zat in de plooien van de bergwand als ik zicht naar voren had. De chauffeur van de vrachtwagen die met een behoorlijke snelheid naar beneden aan het denderen is, schrikt er net zo van als ik, maar alles gaat goed.
Op mijn kaart staat deze weg vanaf Salden aangegeven als overhard, maar dat klopt duidelijk niet. De weg is prachtig verhard.
Hier Josa del Cadi van dichtbij. Een Spaans dorp in de bergen kan er onweerstaanbaar mooi bij liggen!
Het kerkje is Romaans, zoals heel veel kerkjes in de Pyreneeën. Het is de Iglesia Santa Maria.
Als we voorbij Tuixen zijn wijst de Becker ons naar rechts, maar ik wist dat ik een onverharde route had aangegeven, en ergens linksaf moest slaan.
Die afslag was hier, maar dat had ik nog niet in de gaten.
Als we bij Formols aankomen besef ik het: we moeten omkeren.
Ernst keert uiteraard op het smalle weggetje; mij zie je in de verte gebruik maken van de T-splitsing.
Ik zet onverhard aan in de Becker, en we rijden terug naar de afslag.
De weg blijft verhard. Ik had thuis een route door de Pyreneeën uitgestippeld waarbij we hier en daar een deel onverhard zouden rijden. Dit is zo'n deel, maar tot nu toe is alles voorzien van prachtig asfalt.
Sorribes ligt op een heuveltje, met een Romaans kerkje overal boven uit stekend.
Maar als we Sorribes uit rijden wordt de weg toch echt onverhard.
Uit de foto kan ik geen andere conclusie trekken dan dat ik hier een wheelie trek, maar ik kan me er niets van herinneren ;-). Ik neem aan dat ik net uit een kuil reed of dat er een steen lag. De weg was minder glad gestreken dan hij op de foto lijkt.
De weg wordt steeds zanderiger, en ik ben er trots op dat ik het red.
Het blijft goed gaan, tot er een haarspeld naar rechts komt.
Ik stop een stuk voor de bocht: afschuinen in het zand, dat krijg ik niet voor elkaar.
We houden pauze, eten en drinken wat, en dan probeer ik het alsnog en het lukt!
Maar even verderop staat een wegwerker, waar we op moeten wachten.
Er komen meer haarspelden aan, besef ik, en het zal ook lastig worden om steeds langs die machines te moeten manouvreren. Ik zegt tegen Ernst dat ik het opgeef.
Dit is te moeilijk op een motor waar ik geen twee tenen aan de grond krijg.
We keren om. Ik heb de pest in over mezelf. Echt verschrikkelijk de pest in.
Ik hou mezelf voor dat we onderweg zijn, dat het niet de bedoeling is dat ik helemaal op ben na dit weggetje, maar het helpt niet.
En ik kan me niet eens voornemen om een volgende keer wel door te rijden, want dan is waarschijnlijk ook dit geasfalteerd!
Het was maar een klein stukje, zie ik later op de kaart, om mezelf nog eens extra te treiteren: vanaf Montan is het weer verhard. Dat stukje tot Montant gaat wel over een pas, tot 2010 dus onverhard...
Hier nog even een foto die laat zien hoe Ernst rijdend fotografeert.
Ja ja, ook als ik zwetend en wel zo'n onverhard stuk weg maar net red...
In Sorribes de la Vansa slaan we linksaf. We rijden naar het noorden over Sisquer, en komen uiteindelijk langs de driesprong waar we eerder gekeerd waren: dit is een iets kortere route.
Wanneer we voorbij Adraen zijn, komen we in een landschap terecht van rode rotsen. Het is een soort olifantenhuid, klei-achtig, en aan het rode stof op de weg zie je dat het inderdaad wanneer het nat is over de weg stroomt.
Even later verschijnt er een mirador, van waaruit je over dat rode landschap kunt uitkijken.
Een uitstekend plek om pauze te houden. Hier rijdt een van de twee mede-motorrijders langs, die we op deze weggetjes zijn tegengekomen: een oude Tenere.
Het mirador bestaat uit een parkeerplaats met picknickbankjes, en een soort over de afgrond hangend balkon van waaruit je nog beter over dat rode landschap kunt kijken (de foto's van het landsachap zijn helaas niet echt gelukt: je zult er zelf naar toe moeten, wat bijzonder is aan te raden!).
En dan rijden we verder, via dit erg mooie bergweggetje, met een aantal passen. Het is geliefd bij fietsers: we zien er evenveel als automobilisten (van beide trouwens weinig).
Verderop kom je langs dit kerkje, met open klokketoren (dat altijd erg Zuid-Amerikaans aandoet, wat geen wonder is omdat het de Spanjaarden waren die daar de kerken hebben neergezet), in El Ges, de Eglesia de Sant Cebria.
In de Pyreneeën kom je in allerlei dorpjes van dit soort heel erg oude kerkjes tegen.
De route leidt uiteindelijk naar la Seu de Urgel. Je komt van bovenaf aanrijden en ziet het stadje voor je liggen, met de grote kathedraal.
In de smalle straatjes zie je dat La Seu in het hart een dorp is.
Vanuit La Seu de Urgell komen we op de N260 naar het zuiden. Die buigt in Adrall naar het westen, en vanaf dat punt verandert hij in een superweg.
Borden die voor bochten waarschuwen zijn altijd een goed teken!
Het zijn veel snelle bochten hier, met grandioze uitzichten. Je kunt vaak de weg heel ver voor je doorkijken, zodat je precies weet hoe de bochten lopen.
Daarbij komt dat er extreem weinig verkeer is te vinden, terwijl het asfalt perfect is: dit is een superweg, en wie hier in de buurt komt mag hem niet missen.
Ook hier rijden we weer af en toe langs dieprode rotsen. Ik weet niet of het ijzer is, of mangaan, of een combinatie van allerlei mineralen. Het resultaat is geweldig, vooral in combinatie met het donkergroen van de dennen hier.
We hebben geluk dat de weg droog is: je ziet hier dat je erg moet uitkijken in de regen; wanneer je langs rode rotsen rijdt kan elke bocht in een glijpartij veranderen.
In Rubio zien we een restaurant langs de weg, El Mirador. Precies op tijd.
Het restaurant is pas nieuw. Je komt via de blond-houten ruimte van de bar in een roze eetzaal, en we zijn de enige gasten.
Het eten is er echt heel erg goed: simpel, hele goeie ingrediënten, en met veel gevoel klaargemaakt.
We vragen beiden een glas wijn, en dan komt gewoon een fles op tafel te staan waar we uit kunnen schenken wat we willen. Dit is Spanje op zijn best.
De bijl-affaire is hiermee volkomen teniet gedaan: wanneer we langs deze weg rijden zullen we hier eten, beloven we onszelf.
Als we willen wegrijden staat er een tweede blauwe Supertenere. Zwitsers, zijn het, en ook zij vinden de weg hier geweldig, maar moeten morgen alweer weg.
Het mooie van dit restaurant is dat de N260 zich aan beide kanten er van uitstrekt: een Spaans restaurant dat je niet mag missen, langs een weg die je niet mag missen.
Google kent het restaurant trouwens nog niet: zo nieuw was het.
Na verloop van tijd meldt de Becker dat we linksaf moeten. We rijden langs een heel smal weggetje naar beneden, en komen langs Soriguera, een klein dorpje, tegen een heuvel aan gebouwd.
Er zijn een paar absurd krappe haarspeldbochten, en mijn nederlaag op het onverharde weggetje in de Sierra del Cadi begint een beetje verleden tijd te worden: ik krijg weer vertrouwen in mezelf op de Tenere.
Het weggetje heeft steeds onverharde stukjes, en het gaat goed, waar ik trots op ben.
Dan geeft de Becker aan dat we een punt bereikt hebben en dat we weer terug moeten. Later zie ik op de kaart dat we net zo goed door hadden kunnen rijden (we waren vlakbij Tornefort, en konden het al zien liggen), maar we gehoorzamen en keren om.
En zo rij ik weer af en toe stukjes onverhard, en hele nauwe haarspelden.
Deze keer rijdt Ernst voorop.
Als je van dat hele smalle weggetje de N260 weer opdraait kom je een eindje verder uit bij een enorme hoeveelheid strepen, die een rotonde aanduiden. Het is totaal verlaten, en er staan geen borden. De weg naar rechts dat van de rotonde af slaat staat niet eens op de kaart.
Min of meer toevallig kiezen we links, en dat blijkt de juiste weg te zijn.
De weg duikelt daarna omlaag: we dalen af naar Sort, en pas hier merk je hoe hoog we al die tijd hebben gereden.
De N260 buigt in Sort naar het zuiden. Je rijdt dan door het dal van een rivier de Noguera.
Het is een wat bredere weg, met tunnels die bochten afsnijden, maar het landschap is mooi: de rivier heeft een diep dal uitgesleten.
Ik had een wit weggetje willen hebben richting La Pobleta de Belivei, maar de Becker rijdt voorbij de afslag, en wil in Gerri de la Sal een onmogelijke draai maken, een straatje steil omhoog dat terugsteekt. Dat weiger ik: er staat geen enkel bord bij het straatje, en dat lijkt me ook volkomen terecht.
Zo rijden we verder over de N260 verder, en dat is geen straf. De weg zelf is saai: veel tunneltjes, en daardoor weinig bochten. Maar het landschap is spectaculair.
Je rijdt hier door de Congost de Collegats, een door de Noguera ingesleten kloof.
Het is jammer van de tunnels, want die gaan door de meest spectaculairste gedeelten van de kloof, maar tussen de tunnels door heb je genoeg te zien.
Deze fabriek van vakwerk is geheel verlaten. Wat een plek om er een hotel van te maken!
Tenslotte komen we in La Pobla de Segur.
De N260 slaat daar rechtsaf, naar het westen, verder door de Pyreneeën, en wij draaien met de weg mee.
De N260, waarvan we veel stukken hebben gevolgd, is een weg dwars door de Spaanse Pyreneeën, van oost naar west (of andersom uiteraard).
Hij loopt vrij hoog door de Pyreneeën, en is op de meeste plaatsen echt heel erg mooi om te rijden.
Alleen wanneer hij door een noord-zuid-dal loopt, zoals het stuk tussen Sort en La Pobla de Segur dat we net achter de rug hebben, is hij wat drukker en meestal ook saaier (meer rechtgetrokken), maar de stukken die dwars lopen, zoals het stuk dat we nu opdraaien, zijn heerlijke motorwegen.
Op het eerste gedeelte is de N260 breed. Rechts de kale rotsen van de Pyreneeën.
Na een tunnel wordt de weg smaller.
Na Sarroca de Bellera verandert de N260 in een smal weggetje. Opvallend: de N260 kent vele gedaantes, en hier maak je zowel de brede vrij rechte weg en het smalle, voortdurend kronkelende weggetje achter elkaar mee.
Je kunt hier je hart ophalen aan bochten: het is de ene na de andere krappe bocht.
En tussen de bochten door zijn er de uitzichten naar rechts, de Pyreneeën in.
Op dit stukje rij je af en toe door een kort tunneltje.
En dan heb je weer bochten voor je, alleen maar bochten. Je rijdt de Coll de Creu de Perves op, en dan daal je weer.
Je rijdt na de pas langs een riviertje.
Op een smal plekje langs de weg (de enige plek waar we veilig konden stoppen) houden we een korte pauze. Het aantal mogelijke stopplekjes hier is klein!
Tijdens onze stop komt er een groepje Engels motorrijders langs. Engelsen houden - terecht - van Spanje.
En dan volgen we de grillige loop van het riviertje weer verder. Na elke bocht een volgende!
Aan het einde van de weg slaan we rechtsaf, de N230 op, en komen door El Pont de Suert. Bij de eerste benzinepomp zien we de groep Engelsen staan: nogmaals zwaaien.
Het is geen grote plaats, El Pont de Suer: je bent er zo weer uit.
Niet veel later slaan we linksaf, en dan zitten we weer op de N260, onze weg dwars door de Pyreneeën.
Je rijdt de Coll de Espina op. Hij doet niet echt col-achtig aan, maar je klimt wel voortdurend, en er zijn veel bochten.
Een vliegje in het oog, 24 kilometer voor Castejon de Sos. Het uitzicht over kale bergen naar het noorden kun je hier goed zien.
Na de Coll de Espina beklim je de Coll de Fadas, en ook die voelt niet echt als een col aan.
Tenslotte rij je naar beneden, het volgende dal in: als je de Pyreneeën dwars oversteekt, via de N260, doorsnij je steeds een groter dal dat van noord naar zuid loopt. Dat zijn de echte verkeersaders door de Pyreneeën.
In Castejon de Sos zien we dit Hostal, waar motorrijders logeren, maar ik heb andere plannen: ik wil hoger de Pyreneeën in.
We slaan rechtsaf in Castejon de Sos, het noorden tegemoet. De weg is vrij recht, voor het grootste gedeelte, en heeft tunnels om bochten te omzeilen (zoals veel wegen die noord-zuid lopen).
Maar je hebt voortdurend voor je het gezicht van de hoge toppen van de Pyreneeën, en dat maakt alles goed.
De bergen waar we op uitkijken zijn de Montes Malditos (de verdoemde bergen): de Maladeta en de Aneto.
Het duurt niet echt heel erg lang voor deze bouwkranen Benasque aankondigen.
De bouw in Spanje is ingestort, maar dat geldt nog niet voor een wintersportparadijs als Benasque.
Je ziet het ook als je door Benasque heen rijdt: er is een klein stukje oud-Benasque, maar het grootste gedeelte bestaat uit chalets en hotels, meestal in chalet-stijl.
Niet echt aantrekkelijk (maar ongetwijfeld comfortabel in de winter).
Onze bestemming is verder dan Benasque: nog meer de Pyreneeën in, nog hoger.
Na Benasque wordt de weg smal, met hobbels en kuilen.
Dit stuk, vanuit Benasque naar het noorden, heb ik al eens virtueel gereden via Google Street View, op zoek naar het plekje dat ik op het oog heb (dat niet te zien is, trouwens, via Google Street View). Ik deed er virtueel langer over dan in het echt, heb ik het idee.
Opvallend is ook hoeveel het toevoegt om hier "echt" te rijden: je zou zeggen dat je met alle beelden die je tot je beschikking hebt nauwelijks meer op vakantie hoeft, maar die beelden maken je alleen maar hongerig voor de echte ervaring.
Echt de weg onder je voelen, de bergen ruiken, de kou of de warmte voelen (in de zon is het nog steeds warm), overal om je heen kunnen kijken, de mogelijkheid hebben om, als je zou willen, te stoppen en de bergen in de klimmen, dat alles maakt het volslagen onvergelijkbaar met virtueel op stap zijn van achter je toetsenbordje.
Bergen hebben het ook nodig dat je ze ongehinderd kunt bekijken: geen window van Google Street View, geen autoraampje dat je beeld bepaalt; gewoon de volle blik van je eigen ogen, daar moet je het van hebben!
Hier rijden we het Parque Posets-Maladeta binnen.
De slagboom is open: deze weg is buiten de zomer al gauw geblokkeerd met sneeuw.
Nog een stukje verder rijden, en er is een afslag (de huidige weg stopt trouwens na een paar honderd meter: ooit was er het plan om de weg door te laten lopen naar Frankrijk, maar de doorgang is moeilijk, en de plannen zijn nooit ten uitvoer gebracht).
Het zijweggetje is van beton. Je rijdt langs een parkeerplaats, en de rest van de weg is voor bestemmingsverkeer.
En ja, dat zijn wij!
Wat we voor ons zien is het gebouw van het Hospital de Benasque, een hotel in een oud "hospital", een door monniken bemande plek in de bergen, waar 's nachts smokkelaars, vluchtelingen, handelaars en wie ook maar de bergen naar Frankrijk wilde oversteken (of net had gedaan) veilig konden slapen, en, als ze ziek of gewond waren, verzorgd werden.
Het woord hospital stond dus meer voor een veilige overnachtingsplek dan voor een ziekenhuis, en het is die betekenis van overnachtingsplek die hier nieuw leven is ingeblazen.
Hier meer over dit Hospital de Benasque.
Als je de parkeerplaats opdraait zie je al houtsnijwerk. Hier een boom met marmotten. Binnen zul je overal houtsnijwerk zien: bijna alles dat van hout is, is bewerkt, en het gebouw is van hout, van binnen...
Ernst zet de motoren aan elkaar vast, en aan een hekje, op de parkeerplaats. Hij neemt er zijn tijd voor: we blijven hier een poosje dus ze moeten een goed plekje hebben.
Als je bedenkt dat het uitzicht aan de andere kant net zo'n berggezicht biedt als wat je op de foto ziet, mogen ze toch niet klagen, die brommers!
Als ik binnen kom in de receptie doet het denken aan een parador: alles is met veel gevoel voor stijl gerestaureerd en ingericht.
Terwijl Ernst de motoren vastzet en de koffers er af haalt, vraag ik om een kamer. Er zijn kamers: een standaard kost 60 inclusief ontbijt, en een especial 84, incl ontbijt. We voelen ons especial (die hebben bovendien uitzicht): ik neem zo'n kamer, voor twee nachten.
Terwijl ik geholpen wordt komen er allerlei mensen die gereserveerd hebben. Allemaal Spanjaarden. Je moet het kennen om hier te komen, en als je zo'n eind rijdt is het wel zo handig om te reserveren: we hebben geluk!
Zoals je ziet: er is niets mis met achter de geraniums staan!
Ernst duikt meteen het bad in, en bekijkt vanuit het bad de foto's die hij vandaag heeft gemaakt.
Een mooier contrast met de refugio van waaruit we vanochtend vertrokken is bijna niet denkbaar.
Hier nog eens de Tenere en de SuperTenere op hun plekje voor de komende nachten.
De parkeerplaats is vrij leeg: de dagjesmensen zijn verdwenen (dit is een erg populaire bestemming voor een dagtripje: wandelen en eten, een combinatie waar elke Spanjaard van houdt), en het hotel is vrij rustig. De zomervakantie is afgelopen.
Dit is het houtsnijwerk in detail. De man die al dit houtsnijwerk heeft gemaakt heeft een enorme fantasie en bovendien erg vaardige en vlijtige vingers.
Ik kan het niet laten om bij alle gasten in het hotel te bedenken of het de houtsnijder zou kunnen zijn. Er is één langharige gast die vooral in de bar rondhangt, die de grootste verdenking op zich laadt, maar ik heb het hem niet durven vragen...
De bar van het Hospital de Benasque. Grote houten tafels, slechts één televisie (hier niet te zien), wat extreem weinig is voor een bar van deze afmetingen, en balken met houtsnijwerk.
Je kunt er eten, hangen, en kletsen.
Hier is het hoekje met de televisie, en je ziet alweer een strook hout met figuren, boven de deur.
Behalve houtsnijwerk is er hier en daar ook een tegeltableau te bewonderen.
Dit laat zien hoe het hotel er uit zag voor het werd gerestaureerd.
In de kelder is een klein museumpje, waar je iets leert over de geschiedenis van het Hospital de Benasque, toen het een toevluchtsoord in de bergen was.
Dit filmpje, Historia del Hospital de Benasque (in het Spaans, maar erg sfeervol), geeft dat goed weer. Er waren meerdere van dit soort Hospitals, zowel aan de Spaanse als aan de Franse kant.
Het avondmaal kun je op Spaanse tijden nemen, van 1/2 9 tot 1/2 11, zoals dat hoort.
Je kunt kiezen tussen een maaltijd in de bar of in het restaurant, en voor deze eerste avond kiezen we het restaurant. Ook hier weer houtsnijwerk: de gehele balk boven de ramen is voorzien van figuren.
Het is hier lekker Spaans: veel geroezemoes, simpel eten, en een keurige bediening die voortdurend heen en weer snelt.
We worden door een Koreaanse geholpen die hier speciaal is voor Engelstaligen. Minpunt is dat ze geen woord Spaans spreekt. Wij snappen Spaanse maaltijden beter in het Spaans dan in het Engels. Een nog groter minpunt is dat het eten tamelijk slecht is.
De sfeer en de ruimte maken alles goed, maar een Spaans restaurant op zo'n plek hoort gewoon heel erg lekker eten te serveren!
Tussen het restaurant en de bar is de ruimte met de wijn: een enorme hoeveelheid flessen. En, uiteraard, alles van hout is versierd.
Dit is een grandioze plek in de bergen. Deze plek onthouden we!