St Pons de Thomière - de C26 in Spanje
Vanuit St Pons de Thomière steken we het dal van de Aude over, waarna we een stukje het Canal du Midi volgen. Via steeds kleinere weggetjes komen we bij de Gorge de Galamus.
Via St Paul de Fenouillet komen we dan in de voeten van de Pyreneeën terecht, die we via steeds kleinere weggetjes doorkruisen.
Tenslotte rijden we, via Amelie les Bains, de Col d'Ares op, en rijden Spanje binnen. We vinden tenslotte aan de C26 onderdak in een Refugio.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
zondag 29-8-2010
Het ontbijt krijgen we, net als gisteren het avondeten, op de binnenplaats.
We hebben een gesprekje over het hotel, en onze gastheer vertelt dat het te koop staat. Hij is 67, en het hotel is de oude wijnboerderij van z'n ouders die hij in een hotel heeft omgetoverd.
De boerderij is prachtig opgeknapt. Nergens is het kapotgerestaureerd, overal voel je je in een oude wijnboerderij, maar je hebt wel het comfort van een hotel.
Het probleem voor de eigenaar is dat hij het werk niet meer aan kan. Als hij het verkoopt wil hij graag op het terrein blijven wonen: er hoort een enorm stuk land bij, en daar staat nog een huis.
Voor iedereen die een droom in Frankrijk wil verwezenlijken is dit een kans!
We beloven hem dat we terugkomen als we een loterij winnen.
Hij zwaait ons uit als we de oprit op rijden, naar de D907.
Een van de aantrekkelijkheden van de ligging van dit hotel is deze D907: een heerlijke scheurweg is dit, de hemel voor motoren!
Bochten, heerlijke bochten. Het is lekker warm: we rijden in spijkerbroek.
We komen dan terecht op de D910, die na verloop van tijd (je komt dan in het dal van de Aude) vlakker, en dus saaier wordt. Via de D52a komen we op een smal weggetje terecht, dat langs het Canal du Midi loopt.
Ik vind het eerst wel iets ironisch hebben: rijden we dagenlang naar het zuiden, op zoek naar de bochten, weg van het vlakke rechte Nederland, en dan vermeldt zo'n bordje trots dat we langs een kanaal rijden!
Maar even later is het toch wel leuk. De weg heeft wel degelijk bochten, en gaat op en neer met het landschap, en naast ons loopt dat kanaal door het landschap, soms in de diepte, en soms op pijlers hoog er boven.
Tenslotte slaan we rechtsaf, en steken de Aude over, via deze metalen brug.
Bij Lézignan-Corbières steken we de brede D6113 over, en even later de Autoroute des deux Mers, de E80. De wegen zijn vlak.
Maar als we de D611 opdraaien verschijnen er borden dat we het Pays des Cathares binnenrijden. Bochten en bergen in aantocht dus, want die Katharen bouwden hun kastelen niet in de vlakte!
De D611 verandert in de D613, en nadat we St Laurent de la Cabrerisse door zijn, wordt de weg bochtig.
We spotten een picknick bankje voor een langere pauze.
We zitten nog nauwelijks of er komen motoren langs. Ze groeten op de Franse manier, met uitgestoken been (ik vind het niet de meest vriendelijke manier van groeten, ik groet altijd met m'n hand terug).
Het is een groep motorrijders, en het gaat maar door. Met tientallen komen ze hier langs. In totaal waren het er zo'n honderd!
Het meest verbazingwekkende is misschien wel de diversiteit: Harleys, GS-sen, Ducati's, Supermotards, alles zit er tussen.
De laatsten hebben keurige hesjes aan.
Onze pauze is zo lang dat we zeker weten dat we geen last zullen hebben van de groep motorrijders. Dan is het onze beurt om van de bochten te genieten.
Deze D613 is ook weer een hele mooie stuurweg, superweg!
Het is hier tweetalig: Villerouge-Termenès heet ook Vila roja de Termenes (en is voorzien van Kathaars kasteel).
De weg wordt steeds smaller (wordt eigenlijk alleen maar mooier).
De weg komt dwars door Laroque de Fa, een dorpje dat in de rotsen is gebouwd.
Vlak na Laroque de Fa slaan we linksaf, een nog smaller weggetje in, de D1610.
Het wordt mooier en mooier rijden.
In Massac moeten we een scherpe draai naar rechts maken. Ik kan de bocht niet ruim genoeg nemen doordat er een hond in de weg staat waar ik liever niet overheen rij.
Ik haal het net niet, en kom beneden in de buurt van de wegwijzer tot stilstand. Argh, steken met de Tenere!
Op deze weggetjes kun je je de geschiedenis van de Katharen echt voorstellen: hier kun je je uitstekend verborgen houden.
De Katharen vormden een eigenlijk erg interessante Christelijke stroming, van mensen die het oude testament afwezen, en alleen in Jezus geloofden. De Rooms-katholieke kerk kon dat niet uitstaan, en heeft ze afgemaakt, daar komt het zo'n beetje op neer.
Dit is Soulatgé, waar we een stukje vberder doorheen komen. Een dorpje met smalle straten, en een camper die niet strak langs de kant durft te rijden.
Na Soulatgé heet de weg de D14. Je rijdt hier door heuvels met droog knisperend struikgewas: maquis. Het is niet druk, je hebt voortdurend uitzichten: het is bijzonder aangenaam rijden.
In Cubières sur Cinoble slaan we linksaf, en niet veel later zien we een bordje dat naar een restaurant wijst, rechts van de weg.
Ik zie het te laat en moet keren, en daar blijf ik, op die hoge Tenere, zoals je ziet, moeite mee hebben.
Als ik gekeerd ben moet ik nog eens scherp naar links naar beneden, het terrein op van Le Vieux Moulin.
Het lukt allemaal zonder omvallen, en daar ben ik trots op.
Het is, volgens de bordjes, een camping plus restaurant, en we zijn hard toe aan eten.
Er is buiten het gebouw een cryptisch bordje, dat, als we het goed ontcijferen, meldt dat we voor snacks naar binnen moeten, maar voor het restaurant door moeten lopen.
We hebben honger, en het menu dat er bij hangt ziet er goed uit, dus we lopen door, en komen terecht in... een partytent.
De bazin van het gedoe denkt eerst dat we bij een gezelschap van twintig motorrijders horen, die gereserveerd hebben (je ziet ze op de foto al aangeschoven), maar als blijkt dat we gewone loslopende motorrijders zijn mogen we een eigen tafel.
Hier zitten we aan onze Pan con tomat: het is hier Catalaans-talig. Het eten is heerlijk heerlijk hier.
Omdat we bijna in Spanje zijn nemen we een kwart liter wijn voor ons tweeën erbij, en om het water hoeven we hier al niet meer te vragen.
De bazin regelt alles efficient en goed. De 20 motorrijders moeten met vingeropsteken laten weten wat ze willen eten of drinken.
Het is hier een heerlijke plek, die ik iedereen alleen maar kan aanraden. Erg lekker eten, heel erg leuk mensen kijken, en een uiterst plezierige bazin (ik krijg het niet voor elkaar om haar serveerster te noemen).
Pas na een uur of anderhalf, twee, zien onze motoren hun baasjes eindelijk terug.
We zitten op het weggetje dat leidt naar de Gorge de Galamus.
De bordjes laten al zien dat het een smalle gorge wordt.
De kloof begint bijna direct na het restaurant. Een klein muurtje scheidt de weg van de kloof, en de rotsen om ons heen worden hoger.
En dan moeten we wachten. De kloof is 's middags eenrichtingverkeer, en we moeten wachten op het verkeer uit de andere richting. Er komen veel wandelaars tevoorschijn.
Als we (na een minuut of 7) mogen rijden ben ik blij dat we hier niet 's morgens reden, op het moment dat er verkeer uit beide richtingen kan komen.
De weg is heel smal, en op deze foto kun je nog een stuk vooruit kijken, maar er zijn ook volop blinde bochten. Heel terecht dat hier geen caravans mogen rijden!
De wandelaars die we de kloof uit zagen lopen blijken niet alleen te zijn: om elke bocht kun je hier wandelaars verwachten, of, zoals hier, skaters.
Het is dus uitkijken, maar het is een prachtig plekje, deze Gorge de Galamus!
Tenslotte rij je door een tunnel, en als je die uit bent, ligt de kloof achter je, en is het landschap ineens veel minder spectaculair.
Wel verre uitzichten hier, en bochten. We zijn hier in de streek van de Cotes de Rousillon Villages.
De weg komt uit in St Paul de Fenouillet. Daar steken we de D117 over, en rijden verder de Pyreneeën in, via de D619.
Het zijn smalle, kronkelige weggetjes waar we op rijden. Vaak zie je aanduidingen (zoals het geel met rode bord hier) dat dit een Catalaanse streek is.
Vlak na Ansignan is er een stuwmeer, de Barrage de Agly.
Blauw water tussen de droge vegetatie. We steken het stuwmeer over via een brug.
In Caramany zien we deze prachtige muurschildering, van een pleisterplaats voor paarden, met het paard er ook bij geschilderd.
Je kunt hier af en toe echt tot heel ver uitkijken.
Hier een paar mensen die daar uitgebreid van genieten.
Een stukje verderop, in Bélesta (Bel Estar in het Catalaans, mooie ster), zien we dit met schelpen en schilderingen versierde huis.
De D21, waar we dan over rijden, is een en al bochtjes. En uitzichten.
Op een gegeven moment zijn er naast de weg vreemde wit-gele rotsen te zien.
Verderop zijn er meer, en hier zijn ze oranje en roze gekleurd. Het zijn de Orgues van Ille sur Têt.
Op de foto komen ze niet echt goed tot hun recht, maar wie ooit in Bryce Canyon in de VS is geweest zal het herkennen: schoorsteenachtige rotsen, in lagen gekleurd, in wit, geel oranje, roze en rood.
En dat zie je dan zomaar in een flits vanaf de weg!
We steken de N116 over, en komen een stukje door Ille sur Têt.
Via wat omzwervingen komen we uiteindelijk op de D618, en met borden staat aangegeven dat dit een van de routes naar Santiago de Compostella is.
We zien dan ook veel wandelaars onderweg. Extra oppassen, op deze smalle weggetjes!
De weg gaat door en door. Ik hou van bochten, maar dit is het ene korte blinde bochtje na het andere. Ik ben moe, ik ben uitgeput. We hebben al een poos geen water meer bij ons, en het is bovendien lastig om hier een plekje voor een pauze te vinden.
Wanneer we tenslotte een plekje in de schaduw vinden rijdt Ernst terug, terwijl ik blijf wachten: een paar kilometer eerder was water te koop, had hij gezien, en we hebben dat water hard nodig.
Hij maakt daar deze foto, van een prachtig tegeltableau op het winkeltje, in Boule d'Amont.
Als hij terugkomt drinken we veel water, en dan gaan we verder.
Het weggetje blijft bochtig, er blijven tegenliggers tevoorschijn komen uit blinde bochten, we schieten maar langzaam op.
Normaal gesproken vind ik het heerlijk, dit soort weggetjes, maar ik wil vandaag in Spanje komen!
Ik begin bijna naar een stukje rechte weg te verlangen (nou, een heel klein stukje dan)!
Na heel lange tijd van bochtjes en bochtjes komen we uit in de buitenwijken van Amélie les Bains.
We zien maar weinig van het plaatsje zelf; ik weet (van een vorige keer) dat het vol staat met vergane-glorie hotels. Erg leuk als je er voor in de stemming bent.
Ik niet! Ik wil naar Spanje!
Niet veel later zitten we op de weg naar de Col d'Ares, die tussen Frankrijk en Spanje ligt.
We kunnen Spanje al ruiken, zo voelt het.
Eerst rij je door het bos.
Even later wordt het kaler, en krijg je uitzichten over de Pyreneeën kado.
De eerste haarspelden dienen zich aan.
Dit is een heerlijke scheurweg, zeker als je er via al die kleine prutsweggetjes bent gekomen!
Het wordt steeds bewolkter, en de wolken worden dreigend.
Bovenop de Col is nog een oud douanegebouwtje te zien.
En dan zijn we in Spanje!
Ik heb meteen het gevoel dat ik hier vrijer adem. En we kunnen heerlijk naar beneden scheuren. Geen kip op de weg.
De weg heet hier de C38, en die brengt ons scheurbocht na scheurbocht naar beneden.
Het weer klaart op, we komen een benzinestation tegen waar we onze eerste goedkope Spaanse benzine tanken, en het leven is goed.
Het eerste plaatsje dat je tegenkomt als je in de bewoonde wereld bent aangekomen is Molló, met dit prachtige Romaanse kerkje, de Eglesia de Santa Cecilia de Molló.
Even later rijden we door Ripoll.
Er is een wegopbreking waardoor we niet, zoals zou moeten, rechtdoor kunnen.
Ernst zegt om voor mij onbegrijpelijke redenen dat we in plaats van linksaf, zoals staat aangegeven voor de omleiding, rechtsaf moeten.
We komen in steile straatjes terecht. Oude mannetjes wijzen de weg. Het is echt belachelijk steil, met onmogelijke bochten, ik vervloek de Spanjaarden voor wie het volkomen normaal is om je gemotoriseerd door dit soort straatjes te begeven, die ooit voor ezels en wandelaars zijn aangelegd, maar godzijdank komen we weer op de juiste weg uit, en ik heb het gehaald zonder onderuit te gaan.
Even later, na een stukje naar het noorden te zijn gereden over de N152, rijden we op de C26 (ook GI401 geheten), naar de Coll de Merolla, en de zon begint onder te gaan. De kleuren zijn diep en vol.
De weg klimt in kleine bochtjes omhoog. Ik bedenk te laat dat we eigenlijk een plek voor overnachten hadden moeten zoeken in Ripoll: Spanje is leeg, zelfs hier vlak over de grens al. De dorpen liggen hier niet voor het oprapen, en de kans dat we iets langs de weg tegenkomen is bijzonder klein.
Het is, doordat het rustig is en doordat de weg breder is, minder vermoeiend adan de kleine weggetjes die we door de Franse Pyreneeën hebben gereden vandaag, maar het scheelt niet veel: het is een aaneenschakeling van korte bochtjes.
Ik stop dan ook als ik een gebouw zie met een bord met het woord Refugio.
Buiten aan een picknicktafel zitten een man en een vrouw. We stoppen, ik loop op ze af om te vragen of ze een kamer hebben voor twee personen.
"No problemo" zegt de vrouw.
Een kunnen we ook iets eten? "No problemo", alweer.
Ernst parkeert de motoren, en ik loop ondertussen naar de kamers, die, volgens een vaag gebaar van de vrouw, achterom te vinden zijn.
Achterom blijkt een soort van keuken te zijn, met vier slaapzalen met rijen bedjes. Slechts één van die slaapzalen is voorzien van een raam, dat met een houten schot dicht is gemaakt. Twee bedden staan langs de kant waar je nog net kunt staan met gebogen hoofd; de andere bedden staan dwars tegen de kant waar je alleen maar knielend naar toe kunt.
Ernst heeft de bagage al van de motoren af, en bovendien zijn we te moe om weer op te stappen en iets geschikters te zoeken. We zullen het hier mee doen, voor vannacht.
We zijn, zo te zien, de enige overnachters hier.
Als we de bagage op "onze" bedden hebben geïstalleerd, lopen we naar beneden, naar de picknicktafel. De man vertrekt in één van de auto's, en het meisje wijst ons waar de wc's zijn. Ze moet eerst de deur er naar toe openmaken, en zegt dat deze normaal gesproken altijd open is.
We vragen een biertje, en eten. Ze brengt ons bier, maar het eten, vertelt ze, zal gemaakt worden door de eigenaar die zo zal komen. Zij past alleen maar even op. Dan vertrekt ook zij, in de andere auto.
Wij drinken ons bier in stilte, met de sterren boven ons.
Het is een idiote situatie, maar wel een erg mooie plek.
Het wordt, nu het donker is, in hoog tempo koud. Als het een uur of tien is, en de eigenaar is nog steeds niet komen opdagen, vertrekken we naar de keuken die bij de slaapzalen hoort.
Daar dineren we met sultana's.
Later werk ik m'n verhaal van de dag uit, en zet Ernst z'n foto's over, op onze bedjes.
Ernst heeft het houten schot weggehaald, zodat we de volgende ochtend licht zullen hebben.
Geen spoor van de eigenaar. We gaan slapen. Wonderlijk genoeg lukt dat prima.