Abreschviller - Pontarlier
We rijden via kleine weggetjes door de Vogezen, over cols en colletjes, volgen daarbij een stukje van de Route des Cretes, en komen over de Ballon d'Alsace.
Na St Hippolyte komen we in de Franse Jura terecht, en we nemen een stukje van de Zwitserse Jura mee.
De rit stopt vlak voor Pontarlier.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
woensdag, 25-8-2010
's Morgens is het altijd weer plezierig om de motoren te zien staan, en in dit geval kunnen we al vanuit onze kamer constateren dat ze niet gestolen zijn.
Er is een Frans ontbijt, en voor Ernst halen ze plakken ham uit de keuken. We kunnen goed gevuld op weg.
Ik hoop dat dit soort Franse hotelletjes nog tot in de eeuwigheid blijven bestaan.
We nemen niet de directe weg naar de Col du Donon, maar rijden eerst het straatje in bij de gite, het bosspoorlijntje over, om te kijken waar we dan uitkomen.
We kunnen achter de gite naar links, en rijden dan aan de rand van het bos evenwijdig aan de grote weg door het dorp.
We rijden langs een viswedstrijd: een grote vijver waarvan je het water bijna niet meer kunt zien tussen de enorme hoeveelheid vissers door die langs de kant zitten. Er zijn veel rolstoelers tussen de vissers.
Tenslotte draaien we op een T-splitsing linksaf en komen dan op de weg vanuit Abreschviller naar de Col du Donon terecht, rechtsaf.
Dan klimmen we, op weg naar de Col. Eerst door het bos.
De weg is vrijwel leeg.
Je volgt eerst lange tijd de loop van een riviertje, en dan ga je opeens echt klimmen.
Er komt dan minder bos, zodat je af en toe ver over de Vogezen kunt uitkijken.
Twee motorrijders hebben een plekje voor een pauze gevonden.
Als we van de col naar beneden rijden, richting Schirmeck, komen we collega-motorrijders tegen. Het is duidelijk: we zijn weer een motorgebied binnengereden.
Tenslotte kom je in Schirmeck aan. In het even verderop gelegen Rothau nemen we de D130. Die heet de Rue des Déportés, maar dat wisten we toen nog niet.
De D130 is een mooi smal weggetje door de Vogezen.
De Crocodile wijst ons de D530 in, naar Natzwiller, en in Natzwiller wijst hij ons het dorp in. We komen op een onverhard bospad terecht, dat zich met haarspelden omhoog werkt.
Het gaat een poos prima. Dan komt er een splitsing die de Crocodile niet kent, en ik neem de weg omhoog. Dan kom ik helaas in een scherpe haarspeld naar rechts terecht, die zo vol losse stenen ligt dat ik hem niet haal.
De Crocodile laat bovendien zien dat hij deze weg niet kent: we rijden buiten de kaart.
Ernst keert mijn Tenere, wat dit plaatje oplevert van een eenzame SuperTenere op een bospad.
De SuperTenere doet het perfect, volgens Ernst, onverhard.
We rijden weer terug, en klimmen Natzwiller haarspeldend uit tot we weer op de D130 uitkomen.
Na mooie haarspelden en bochten zien we dan dit monument. Het is het beeld bij Le Struthof, een voormalig concentratiekamp.
In 1976 hebben Neo-Nazi's het museum in brand gestoken: het was blijkbaar zonder dat museum gemakkelijker voor ze om de holocaust te ontkennen: wat heb ik toch een gruwelijke hekel aan die mensen.
De gaskamer werd hier vooral gebruikt om te experimenteren met nieuwe gassen. Vooral zigeuners werden daarvoor "gebruikt". In totaal hebben 20.000 van de 52.000 mensen die naar dit kamp zijn gedeporteerd hier de dood gevonden; een groot aantal is aan het einde van de oorlog naar Dachau overgebracht, en een klein aantal mensen zijn bevrijd door de geallieerden.
Dit is een hele moeilijke plek!
Als we in onze spiegels kijken is nog eens extra te zien hoe mooi het monument voor de deportaties in Le Struthof is. Het is van Lucien Fenoux.
Het staat helemaal los van het landschap, waar ik normaal gesproken niet van houd, maar in dit geval vind ik het prachtig: een scheur in de geschiedenis.
Het landschap rond de Champ de Feu is, zoals overal bovenop de Vogezen, kaal: heidevelden, het woord öde" dringt zich op.
In de Vogezen zijn er, zeker rond deze tijd, altijd mensen voor de luchtige noot, zoals deze ruiters die in een streep over de heidevelden trekken.
Even later zijn we bij de toren van het Champ du Feu.
De toren, de Belvedere du Champ du Feu, staat er sinds 1898, en is een uitkijktoren.
Waar de naam "Champ du Feu" vandaan komt schijnt een raadsel te zijn; hij slaat in ieder geval op het hele gebied; het hoogste punt wordt door de toren gevormd.
Ooit zijn we hier in zulke dikke mist langsgekomen dat we bijna tegen de toren op reden; vandaag is het prachtig helder weer, en doet de toren z'n naam eer aan.
We slaan linksaf, naar het oosten, de D57 in. Na verloop van tijd wil de Becker ons weer linksaf hebben, naar het noorden. Ik blijk een punt naast de weg te hebben gezet, in een dorpje.
Als je dan doet wat hij zegt kom je via een smal weggetje terecht op wat het erf lijkt van een huis, waar je dan toch door kunt rijden.
Tenslotte komen we weer op de D57 terecht, en rijden we weer terug. Een ommetje waar we geen enkel bezwaar tegen hebben.
Op weg naar de Col du Kreuzweg komen we een vorige generatie SuperTenere tegen.
Ook naar beneden is die weg, de D425, een heerlijke scheurweg.
In Breitenbach staat dit huis, waar op de gevel een bakker is geschilderd die z'n raam open doet.
Het mooie van de Vogezen is dat die heerlijke wegen worden afgewisseld met dit soort dorpen.
Tenslotte rijden we de Col de Fouchy op: de D155.
Het is een mooi smal bochtig weggetje.
Voor ons rijdt een wit autootje, en als we uit een blinde bocht komen zijn we nog net getuige van het tafereel dat het witte autootje stopt, als een haas achteruit een inrit inrijdt, en daardoor een botsing voorkomt met een vrachtwagen met boomstammen die naar beneden komt denderen.
Voor ons is die vrachtwagen geen probleem: een van de vele voordelen van een motor!
Bijkomend voordeel is dat we nu voor het witte autootje zitten.
De Col de Fouchy is er een om te onthouden: haarspelden, smal weggetje, uitzichten en bos.
En het witte autootje komt nooit helemaal bij, maar doet z'n uiterste best om niet achter te blijven.
Zo oprijden met een auto als met een medemotorrijder is altijd leuk!
Je kunt op de foto zien dat hij de bochten wel erg moet afsnijden.
Beneden, in Rombach, staat Saintes-Maries-aux-Mines linksaf aangegeven, maar de Becker wijst naar rechts.
We komen op een heel smal weggetje terecht, door Rombach, en dan langs een riviertje.
De Becker probeert ons steeds nog obscuurdere weggetjes linksaf in te sturen. We weigeren, en komen tenslotte bij een dichte Refuge aan, waar we pauze houden.
Tegen de tijd dat we weer willen opstappen komen er twee motorrijders aan: een op een Transalp en een op een Harley.
De Harleyrijder heeft het zwaar!
De weg loopt door, maar ziet er moeilijker uit dan het weggetje zich tot nu toe heeft voor gedaan: ze besluiten om te keren.
Ook wij draaien om: de Becker had ons duidelijk de bergen over willen hebben, en als we het weggetje zouden volgen zouden we naar het noorden draaien.
We zullen Ste-Marie-aux-Mines via de borden proberen te vinden.
Op de terugweg door Rombach steekt voor ons een muis de weg over, gevolgd door een kat. Tom en Jerry in hoogsteigen persoon...
Tenslotte komen we via Lièpvre in Sainte-Marie-aux-Mines.
Sainte Marie-aux-Mines is een stadje met erg veel gekleurde en vakwerkhuizen. Heel erg leuk om doorheen te rijden.
Dan zitten we op de Route des Crêtes, die, de naam zegt het in het Frans al, hoog over de kammen van de Vogezen loopt.
Dat houdt in dat je boven het bos rijdt hier (op de foto zijn we nog aan het klimmen), en ver kunt kijken.
De Becker stuurt ons nog een keer van de weg af, en het verharde weggetje wordt onverhard (na deze wegwerkers). Dat doen we niet meer vandaag: ik zet onverhard uit, en rijd door.
De eerste col op de Route des Crêtes is de Col du Bonhomme.
Je rijdt hier met lekker snelle bochten naar boven: de Route des Crêtes is een ideale weg om kilometers te maken als je onderweg bent, en ondertussen te genieten van het motorrijden.
Het echte doorrijden zit er deze keer niet in: op de meest onwaarschijnlijke plekken staan auto's langs de kant van de weg. De inzittenden kun je dan langs de kant van de weg spotten, bosbessen plukkend.
Boven op de Col de la Schlucht zie je altijd veel motorrijders.
Wij rijden verder over de Route des Crêtes.
Onderweg lijkt het, vanwege de hoeveelheid mensen die aan het bosbessen plukken zijn, bijna net zo druk als op de Col de la Schlucht.
Het landschap hier: dennenbossen, of grote lege vlaktes met heide en bosbessen, grootse uitzichten.
Vanaf de Col de la Schlucht rij je even de D417 op naar het westen. Meteen na de bocht ga je dan op de kruising linksaf, de D430 op.
Die bocht is blind, en je rijdt er naar beneden. De kruising is een erg gevaarlijke plek. Elke keer dat ik hier kom zie ik het weer voor me, dat tafereel dat we hier ooit aantroffen: een vrachtwagen dwars op de weg, een motor totaal aan gort, en een waarschijnlijk dode motorrijder, die van de Col de la Schlucht kwam.
Deze keer is er gelukkig niets aan de hand.
We steken scherp rechtsaf, naar de D34a. Ik kom nog even in de verleiding om door te rijden tot ik kan omdraaien, want het is een erg lastige draai, maar ik kan trots op mezelf zijn, want ik heb het gehaald (en ik herinner me dat ik deze afslag ooit op de GS ook van plan was, maar er voorbij ben gereden omdat ik zo scherp terugstekend naar rechts, steil naar beneden, niet dacht te kunnen halen).
Ik kan iedereen aanraden om die scherpe terugsteek te nemen: de D34a is een prachtig weggetje, dat je steil en haarspeldend naar beneden het dal invoert.
De D34a komt uit op de D13bis, die we inrijden in de richting van de Col de Bramont.
De weg is iets breder dan de D34a, maar is even mooi: een orgie van bochten.
Soms rij je door het bos, soms heb je aan de ene kant uitzicht, en aan de andere kant een rotswand.
We kunnen de D13bis nog heel lang volgen, en komen zo over de Col d'Oderen.
Dan wil de Becker weer obscure weggetjes (als er geen richtingaanwijzer naar een plaats bij staat doe ik het niet meer; later zie ik dat hij ons via de Col du Page had willen sturen).
Tenslotte neemt Ernst het over: we rijden naar de D486, op weg naar de Col du Ménil.
Daarbij komen we langs dit huis met z'n prachtige dak.
Tanken, en dan linksaf de N66 op, waar het druk is: veel langzaam verkeer.
We kunnen al snel weer rechtsaf, de Ballon d'Alsace op.
Veel haarspelden: dit is een heerlijke col.
Bovenop drinken we wat (er zitten hier veel mensen, en je hebt voortdurend iets leuks om naar te kijken: motorrijders, klassieke auto's...), en ik neem er een tarte aux Mirtylles bij (bosbessen: blauwe tanden, vingers en lippen).
Ook naar beneden, richting zuiden, is de Ballon d'Alsace een heerlijke pas.
Vanaf het moment dat we beneden zijn aangekomen is het een en al bebouwing, richting Belfort. Langzaam rijden dus, en veel stilstaan voor stoplichten.
In Belfort is een ongeluk gebeurd; ook wij kunnen er niet langs en er zijn geen zijstraten om in te schieten. We hoeven gelukkig maar een minuut of vijf te wachten.
Na Belfort blijft het steeds bebouwde kom, we kruipen vooruit, het wordt warm, en de weg is saai.
We kruipen door Montbeliard, en het blijft een saaie drukke weg (brede weg, gescheiden rijbanen).
Tenslotte komen we in Pont de Roide, waar we de Doubs oversteken.
Dan wordt de weg aangenaam, en heb je steeds rechts naast je het water van de Doubs.
Tenslotte steken we de Doubs nogmaals over en rijden we St Hippolyte binnen.
Als je St Hippolyte uitrijdt begin je onmiddellijk te klimmen: je rijdt de Jura in.
Het landschap is hier heel anders dan in de Vogezen: het is hier sappig groen; de wegen hebben snelle bochten, en je hoeft niet over de kammen te rijden om ver te kunnen kijken.
De D437 waar we over rijden is duidelijk erg geliefd bij motorrijders (en bij automobilisten die van rijden houden). Terecht!
Bij dit wijdse landschap met koeien met bellen, sappig, pas gemaaid gras afgewisseld met naaldwoud, horen grote boerderijen met enorme schuren, en ver overstekende daken (sappig groen betekent dat het vaak regent, dus heb je droge plekken nodig).
In Maîche draaien we de D464 op.
Even later rijden we door Charquemont, waar deze snackbar La Liberté staat.
De D646 is zo mogelijk een nog mooiere weg dan de D437: een aaneenschakeling van snelle bochten, die je van veraf volkomen kunt overzien. Heerlijk!
We rijden een witte rotswand tegemoet. Dichterbij blijkt het een die ravijn te zijn, waar we, al haarspeldend, in afdalen, tussen de dennenbomen.
En even later rij je weer tussen die supergroene weiden en donkergroene dennenbossen.
Bij de grens met Zwitserland is de Doubs heel breed, en er is een grote parkeerplek: tijd voor pauze.
Er zwemmen zwanen en eenden in de Doubs, en erboven vliegen zwaluwen. Bootjes dobberen, en een van die bootjes is dit merkwaardige zitbootje. De visser er in heeft lieslaarzen aan, en zit met z'n benen in het water.
We steken de Doubs over via deze ijzeren brug. Aan de overkant een niet meer gebruikt douanekantoortje: we zitten in Zwitserland.
De weg loopt verder lands de overkant van de Doubs. De weg is hier smaller dan aan de Franse kant, en je rijdt langs een rotswand, wat heel veel kleine tunneltjes oplevert.
De weg blijft mooi tot in La Chaux de Fonds, de hoofdstad van de horloges, zoals het ziczelf noemt.
Je komt er binnen via een weg vol van die hele vervelende drempels, elke 100 meter. Dan volgt er een wijk met flats, en tenslotte kom je in de binnenstad die er welvarend en mooi opgeknapt uitziet.
Dan blijkt dat de Becker ons verder Zwitserland in wil hebben. Dat willen wij niet: het is al 7 uur en we willen een hotelletje zoeken in Frankrijk.
Ik rij bovendien bijna de snelweg op, op een rotonde met vijf toevoerswegen waar me niet direct duidelijk is waar elke weg naar toe voert. We kunnen nog net op tijd een benzinestation indraaien.
Ernst bestudeert de kaart, en gaat voorop om ons weer naar Frankrijk te brengen.
We komen zo op de N20 terecht, met overal reclame voor Le Tissot en andere Zwitserse horlogebedrijven.
Hier rijden we langs Cartier.
Het begint al te schemeren, maar je kunt nog steeds zien hoe welvarend Zwitserland is, en wat een prachtige gebouwen dat oplevert.
In Le Locle zien we dit op de gevel van een huis geschilderde kunstwerk. Op een van de geschilderde ramen steekt een beeld uit.
Je wordt er hier voortdurend aan herinnerd dat dit de streek van de horloges is.
Dat heeft als voordeel dat je overal kunt zien hoe laat het is...
De grens met Frankrijk dient zich hier op een prachtig-dramatische manier aan: een nauwe kloof met een tunnel.
En als je die tunnel uitkomt zie je het bord dat Frankrijk aankondigt.
Het niet meer gebruikte douanekantoortje bevindt zich bovenop de Col des Roches.
Achteromkijkend zie je de kloof tussen Zwitserland en Frankrijk.
Nu is het zaak om een hotel te vinden. Het eerste hotel waar ik om een kamer vraag, in Morteau, zit vol.
Een stukje verder is dit Hotel du Pont, maar ook dat blijkt vol.
Checken of er plaats is in een hotel betekent: motor neerzetten, bril af, helm af, handschoenen uit, oordopjes uit, naar binnen lopen. Ik laat m'n oordopjes nu maar uit, dat scheelt.
We stoppen even bij dit gedoetje omdat het er zo prachtig uitziet, tegen de rots aan gekleefd.
Helaas, geen kamers: het is alleen een restaurant, en het is dicht.
Het is hier wel erg mooi rijden, in een soort mini-kloof van witte rotsen!
In Montbenoit zien we een hotel naast een abdij.
We stoppen op het plein bij de abdij, en ik loop de trappen op, op zoek naar de ingang van het hotel. Helaas, overal zijn de rolluiken dicht; nergens een spoortje licht te bekennen, en de deur is gesloten.
Het zou een erg mooi plekje zijn geweest!
Een stukje verder probeer ik voor de zoveelste keer of er nog plaats voor ons is, bij Hotel Le Seaugais.
Tot mijn grote opluchting vertelt de mevrouw bij de receptie dat er nog precies één kamer vrij is. Meer hebben we niet nodig, zeg ik haar, en ik ben bijzonder gelukkig!
We kunnen bovendien nog eten, ook al is het al over negenen. Terwijl Ernst in het donker de motoren vast zet breng ik een deel van de bagage naar onze kamer, en ga alvast in het restaurant zitten om voor ons beiden te bestellen, zodat de keuken niet al te lang speciaal voor ons open hoeft te blijven.
Ik eet er varkenshaas met morilles, de specialiteit van de streek. Heerlijk!
De sfeer in het restaurant is uitstekend. Een aantal tafels met mensen die in hun eentje eten (en extra aandacht krijgen van Madame Joly, de eigenaar van dit hotel), en flink veel mensen die hier duidelijk vaker komen, en terecht.
Tenslotte schrijf ik de herinneringen aan de dag op in m'n notebookje, en zet Ernst de foto's die hij heeft gemaakt over naar zijn notebookje. Het is wel een erg elektronische avond zo!