Tenere in de zon, donkere lucht
In de Cevennen op de D32

Salardu - Requista in Frankrijk

We rijden via Vielha naar de Col du Portillon, die druk met fietsers en nat is. We zijn dan in Frankrijk.

Het is een poosje dwalen, en het restaurant waar we lunchen doet ons hevig naar Spanje terugverlangen. De terugweg is altijd triest.

De weg die we rijden is afwisselend: af en toe recht en saai, af en toe erg mooi. Mooie oude stadjes ook hier en daar.

Als het al lang donker is vinden we onderdak in Requista.

Dit reisverhaal begint met dag 1.

donderdag 29-9-2010

Als we wakker worden en een blik uit het raam werpen op Salardu, verbergen de wolken de bergen.

De straten zijn kletsnat: het heeft vannacht geregend.

 

Het ontbijt is een verrassing: hotel La Creu heeft de meest uitgebreide ontbijtbar die we ooit hebben gezien. Je kunt zelfs ontbijten met brokken chocola, als je dat wilt.

De baas, cheerfull als hij altijd is, houdt nauwlettend in de gaten of alles wel goed blijft bijgevuld.

 

Het enige nadeel: het regent pijpenstelen...

We haasten ons daarom niet. Ernst haalt de motoren uit de garage, en zet de Ortlieb vast, en we halen verder alle bagage naar beneden en betalen alvast.

 

Hier Hotel La Creu vanuit het westen, met onze motoren bepakt en bezakt op de stoep.

Wij zitten in de lounge, op een comfortabele bank, en lezen wat in afwachting van de zon.

 

Om een uur of 12 ziet het er redelijk uit, en is er zelfs een zonnetje te zien. We trekken de regenkleding aan, en dan stopt het met regenen (maar vanwege de kou en de kans op regen houden we alles toch aan).

 

Als we zo ver zijn dat we echt kunnen vertrekken schijnt de zon zelfs flink, en worden de wegen alweer droog.

 

We dalen, via een aangename weg. Salardu ligt duidelijk veel hoger dan Vielha.

Onderweg komen we langs een aantal wintersportplaatsjes, de ene nog lelijker dan de andere: we hebben duidelijk verreweg het leukste hotel langs deze weg gevonden.

 

Vielha blijkt een grote wintersportplaats. Vrijwel alle huizen zijn in de vorm van chalets.

 

We willen in Vielha tanken: dit is waarschijnlijk de laatste gelegenheid voor goedkope Spaanse benzine.

Via een parallelweg komen we terecht bij een benzinestation in de buitenwijken van Vielha.

 

Dan slaan we rechtsaf, de N230 op. We komen nog achter een mede-Nederlander op een RT te zitten. Tenslotte moeten we hem wel inhalen omdat hij maar blijft kleven achter een auto (altijd riskant, een motorrijder inhalen die vlak achter een auto hangt).

Daar boven hangt Benos tegen de bergwand.

 

Tenslotte rijden we Bossost binnen, de laatste plaats voor de grens met Frankrijk.

 

In Boosost moeten we linksaf, en dan zijn er direct borden dat de Col du Portillon open is.

 

Het is meteen klimmen.

Helaas is de weg kletsnat, en zijn ze op veel plekken bezig met de weg of met bomen, waardoor er ook nog eens veel modder en grit op de weg ligt.

 

Je komt dus af en toe een vrachtwagen met hout tegen.

 

En er zijn veel fietsers, waar je met een wijde boog omheen moet omdat ze vanwege vermoeidheid en steile klim nogal zwabberen.

 

Desondanks is het een erg mooie pas, die niet boven de boomgrens uitkomt, maar wel een overvloed aan bochtjes heeft.

 

De bochtjes naar beneden bestaan uit nauwe haarspelden.

 

Bagnere-de-Luchon. Mooie Jugendstil-huizen.

Ik kan al snel de weg niet vinden. Hier sta ik stil op zo'n punt.

 

We komen terecht op een mooi smal weggetje, door Montauban de Luchon.

Ook als we het plaatsje uit zijn blijft het een erg smal weggetje.

 

Niet veel later komen we op de D126 terecht, waar het weggetje parallel aan liep.

Even later stuurt de Becker me er weer af, en weer blijkt het om een heel smal weggetje te gaan dat even parallel aan de hoofdweg loopt.

Vanaf dat moment negeer ik de Becker, en blijf rechtdoor rijden. Maar op een gegeven moment begint hij me te vertellen dat ik terug moet!

Ik vraag de hulp van Ernst: als ik de kaart er bij pak snap ik niet meer hoe het zit. Wat ik wilde was de D618 bereiken. Ernst snapt wel hoe het in elkaar zit, slaat rechtsaf, en dan weer terug over de N126, die parallel aan de D126 langs de andere kant van de Garonne loopt. We rijden dus weer naar het zuiden.

In Ore slaat hij linksaf, en dan komen we door een wirwar van straatjes met haarspelden die andere straatjes kruisen, allemaal in 3D. Zo'n haarspeldstraatje moet je blind nemen, hopende dat er geen verkeer van rechts komt, want je kunt pas kijken op het moment dat je moet doorzetten of anders omvalt.

Als het straatje nog smaller wordt, en er geen borden zijn verschenen geef ik het op: ik wil terug, een gemakkelijkere weg zoeken.

Op de kaart zie ik later dat er inderdaad een doorsteek was; we waren op een lastige plek (de kortste weg) het dorp binnengekomen.

Een stukje verder komen we op een gemakkelijkere manier op de D618.

 

Vrijwel meteen is daar een restaurantje, Auberge de la Palombiere, met een soort van overdekt terras op de eerste verdieping.

Het is goedkoop, de eigenaar is vriendelijk, maar het eten is niet veel soeps, en het doet ons heel erg beseffen dat we Spanje hebben verlaten.

Ernst heeft er zelfs geen echte foto van genomen. Je ziet nog een wit gebouw tussen het groen.

 

Dan klimmen we, omhoog naar de Col des Ares.

Met af en toe grandioze uitzichten.

 

Voor het grootste gedeelte is de D618 (ik geloof dat we hier al voorbij de Col zijn) een mooi groen weggetje met bochtjes.

 

Er is weinig verkeer, maar deze bestelauto heeft kilometers lang voor ons gereden.

Er kwam maar geen plaats om er langs te kunnen.

 

Gelukkig moest hij bij deze houtzagerij zijn, en toen hadden we de weg weer voor onszelf.

 

Ik was van plan de D618 helemaal te volgen tot in St Girons, maar de Fransen hebben het zo ingericht dat de D618 op een bepaald punt de afslaande weg is van zichzelf, en de D5 de doorgaande weg: op een gegeven moment zag ik dat we op de D5 zaten, terwijl we alleen maar rechtdoor waren gereden.

Ik had Lacaune als eindbestemming in de Becker gezet, en had er via een omweg naar toe willen rijden, maar zo is het ook goed, beslis ik: we gaan niet terug.

De terugweg is de moeilijkste weg. Het is dan veel moeilijker om je te verheugen over wat je tegenkomt, omdat je eigenlijk nog terugverlangt naar waar je net vandaan komt.

 

Als ik rechts achter me kijk, waar we naar toe zouden zijn gereden als we de D618 waren blijven volgen, is het, aan de wolken te zien, erg goed dat ik de beslissing heb genomen om gewoon de D5 te blijven volgen. De volgende col lijkt een bak regen over zich heen te krijgen.

Aan de voet van de Pyreneeën rijgen de dorpen zich aaneen , maar dan komt er een erg mooi klimweggetje, de D56.

 

We komen dan in een drukker gedeelte, met erg mooie oude stadjes. Hier rijden we Montsaunès binnen.

We zitten hier in de streek van de Tempeliers, oorlogszuchtige monniken, of waarschijnlijk meer huurlingen die zich monnik zijn gaan noemen, en op oorlogspad gingen tijdens de eerste Kruistochten.

 

We rijden een poos over grotere, saaie wegen. De stadjes onderweg zijn wel weer erg mooi.

Hier rijden we Cazères binnen, ook zo'n mooi oude stadje.

 

Hier zie je, voor het café, de restanten van een stadspoort, op de Boulevard Jean Jaures.

Na Cazères volgen we de rechte en saaie D10, tot in Carbonne.

 

Na Carbonne zitten we op de D622, en die begint meteen perfect: in lange haarspelden klim je omhoog, en vanaf dat moment blijft het een weg vol bochten.

 

De D622 blijft een heerlijke weg, en we kunnen hem heel erg lang volgen.

Dit is een perfecte weg voor een heen- of terugweg: je kunt gewoon doorrijden zonder te navigeren, je kunt lekker doorrijden, het is er niet druk, en het is een aaneenschakeling van snelle bochten.

 

De stadjes waar we door komen hebben torens, vakwerkhuizen, stadspoorten, en veel huizen die in een soort Moors straatbelegging zijn versierd: langwerpige kiezelstenen die schuin zijn ingelegd in mortel, een paar lagen de ene kant op, en dan een paar lagen de andere kant op. Ook zien we hier en daar overdekte wasplaatsen.

Dit is Saint Suphice sur Lèze.

 

En verder gaat het. De kilometers rollen onder de banden weg in een heerlijk tempo, de zon schijnt, en langzamerhand beginnen we er vrede mee te hebben dat we Spanje achter ons hebben gelaten.

 

We pauzeren bij een picknickbankje. Dat hebben de Franse hier heel slim gedaan: waar een bocht is afgesneden, is het oude stukje weg niet verdwenen, maar in gebruik genomen als parkeerplaats plus picknickplaats.

 

In Villefranche de Lauragais word ik nog bijna aangereden door een automibilist die het stopbord aan zijn kant over het hoofd had gezien (en de stopstreep, die zich op dit moment onder z'n auto bevindt).

Hij schrikt zelf nog harder dan ik.

 

Hier rijden we door Saint Felix Lauragais, waar je de oorspronkelijke weg rechtsdoor ziet lopen naar de kerk toe.

We zitten nu midden in het land van de Katharen, mensen die vonden dat het Christendom om Christus draaide en niet om kerkelijke instituties, en daarom door de paus als ketters werden bekeken en vervolgd (en gedood) werden. Er zijn zelfs kruistochten tegen de Katharen geweest.

Extra wrang als je weet dat de kernwaarden van de Katharen edelmoedigheid, gelijkwaardigheid en verdraagzaamheid waren: die Katharen waren zo gek nog niet.

 

Via de N126 rijden we Castres in, rond het spitsuur, dus heel erg druk. Ik ben hier erg blij met de Becker die ons er op de juiste manier doorheen loodst.

Onderweg komen we langs het regiment van de parachutisten van de marine, die hier toch wel behoorlijk ver van de zee zitten...

 

En dan rijden we weer op de D622, door het bos, op een af en toe natte weg helaas.

Als ik later op de kaart de door de Becker gekozen route bekijk, zie ik allerlei hele kronkelige wegen met groene randen die ik in plaats van de D622 had kunnen nemen, die ongetwijfeld veel mooier waren geweest.

 

Maar deze weg schiet wel enorm op, en dat is voor een terugweg toch wel erg plezierig.

 

Dit is Brassac, en dat paleisje is het gemeentehuis.

 

Het weer wordt af en toe erg dreigend. Ik ben blij dat het niet losbarst, vooral bij deze wegopbreking: even verderop is de hele weg bedekt met zand en modder.

 

Het laatste gedeelte van de D622 is weer erg mooi, met bochten en uitzichten, en af en toe een klein kasteeltje zoals hier bij Sagnens.

 

Even later rijden Lacaune binnen, het voorlopige eindpunt dat ik in de Becker had gezet.

 

In Lacaune wordt het lastig: er zijn erg donkere wolken te zien om ons heen. Zoeken we hier een hotel of rijden we verder?

Het onaantrekkelijke gehalte van het magere aanbod van hotelletjes in Lacaune doet ons besluiten het er toch maar op te wagen: we gaan verder.

We geven de Becker op dat we naar huis willen, en hij brengt ons, na wat omzwervingen omdat hij ons straatjes in wil hebben die zijn afgesloten, naar een weggetje pal naar het noorden (de D32), dat klimt en klimt, en enorme vergezichten biedt.

We rijden wel de wolken tegemoet.

 

Doordat de zon blijft schijnen, en laag aan de hemel staat, zijn de kleuren overweldigend.

En er ontstaat voor ons een regenboog.

 

Even later lijkt die regenboog naast ons de helling in te duiken. Alsof we zo de pot met goud kunnen pakken.

 

Het begint te spetteren. We trekken onze regenspullen aan en, zoals dat wel vaker gaat, de regen stopt zodra we ons in de regenpakken hebben gehesen.

Vanwege de kou is het inmiddels sowieso een goed idee om ze aan te houden (dat scheelt echt enorm: de combinatie van een leren broek en leren jack plus een simpel, niet ademend regenpak kan heel uiteenlopende temperaturen aan).

 

Als we verder rijden wordt de lucht iets minder donker, maar de zon die van laag over de heuvels schijnt kleurt alles nog steeds heel erg mooi.

De D32 zelf is ook een erg plezierige weg, vol meestal goed overzichtelijke bochten.

 

In dit licht doet zo'n oranje graafmachine het extra goed.

 

Ondertussen is het weer ook iets opgeklaard, maar het landschap blijft vooral donker met hier en daar een oplichtende plek.

 

Nadat we heel lange tijd door een streek hebben gereden zonder tekenen van bewoning komen we hier, in Belmont sur Rance, weer in de bewoonde wereld.

Ik denk dat we dit weggetje wat het zicht op het landschap betreft in de best denkbare omstandigheden hebben gereden.

 

Dan komen we even, voor het contrast, op de saaie rechts D999 terecht.

 

Dan slaan we linksaf, de D902 in. Het is inmiddels behoorlijk donker, en we doen er lang over: er zijn wegopbrekingen, met modder en grit.

Het is een erg mooi weggetje, en het is duidelijk de laatste keer dat het in deze staat te zien is: de wegopbrekingen zijn om hem te verbreden, over de gehele lengte.

 

De D902 gaat op een gegeven moment langs de Tarn lopen. Het is nu helemaal donker, en ik heb moeite om iets te zien: mijn koplamp blijkt kapot.

De weg is vol met bochten die ik vanwege dat gebrekkige licht slechts langzaam door kan komen, dus we vorderen langzaam. Overdag is dit ongetwijfeld een erg mooie weg!

Bij Lincou rijden we de brug over om de Tarn over te steken. De D902 verlaat daar de Tarn, en loopt verder naar het noorden.

 

We komen aan in Requista, waar we een (onbemand) benzinestation vinden. Tanken.

Zowel mijn dimlicht als grootlicht blijken het inderdaad niet te doen; er is dus een zekering kapot. Als Ernst in het pikkedonker een nieuw zekeringetje probeert (uiteraard bleek de laatste die hij probeerde de boosdoener) knalt het meteen weer kapot. Ook de tweede zekering begeeft het.

De SuperTenere heeft gelukkig een enorme voorraad reservezekeringetjes aan boord (die van de Tenere zijn nu op), maar Ernst moet nu eerst toch in datzelfde donker zien uit te vinden waar de oorzaak van de kortsluiting zit.

 

Het is een gepruts, in het donker, om bij de lampjes te komen, maar uiteindelijk blijkt dat het dimlichtlampje de boosdoener is: het is precies zo doorgebrand dat er kortsluiting is ontstaan.

Het lampje van het dimlicht verwijderen, die van het grootlicht er voor in de plaats zetten, en een verse zekering verder kunnen we eindelijk weer opstappen. Het is inmiddels laat geworden.

 

We houden richting Rodez aan, de kant die we, volgens de Becker, ook moeten volgen als we door naar huis willen rijden. Dan lijken we de meeste kans op een hotel te maken, desnoods pas in Rodez.

Maar we hoeven niet door te rijden naar Rodez: als we Requista uitrijden dient zich een hotelletje aan, Auberge de la Planquette.

Ze hebben een kamer, en de motoren mogen op de achterplaats, waar de kok speciaal z'n auto voor ons weghaalt.

De kamers zitten in een apart gebouwtje: het is een beetje een motel-achtig iets, en ze zijn een "relais pour motards".

Als we ons geïnstalleerd hebben is het 1/2 10, te laat voor eten (de keuken is aan het sluiten).

Maar ik krijg kaas, in grote hoeveelheden, met een enorm glas bier.

 

Voor Ernst is er een enorm bord crudités, met net zo'n groot glas bier.

 

Hier de gastvrouw die het hotel runt, en dat perfect doet. Er blijken inderdaad medemotorrijders te logeren.

 

Terwijl we eten wordt de eetzaal opgeruimd, maar onze gastvrouw verzekert ons dat we zo lang mogen blijven zitten als we willen.

Het blijft heel vreemd, in je eentje te zitten in een eetzaal die wordt afgeruimd, op een tijd waarop in Spanje de eerste mensen het restaurant binnendruppelen.

 

Tenslotte lopen we langs de motoren naar onze kamer.

 

© Copyright - Auteur: Sylvia Stuurman , Foto's: Ernst Anepool .
Copyright 1993-nu.
Voor commentaar, e-mail adres: sylviastuurman@gmail.com
 
terug Code voor foto: