Castillo de Papa Luna - Baro
We vertrekken bij Papa Luna en rijden naar het oosten, door de Sierra's ten zuiden van de Ebro.
Het weer is dreigend maar we houden het droog. Vanwege dat weer steken we de Ebro eerder over dan gepland
Via een spectaculair mijngebied komen we in de vlakte terecht met eindeloze rechte wegen.
Tenslotte bereiken we de Pyreneeën, en vinden onderdak in Fonda Farré in Baro.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Dinsdag 7-9-2010
's Morgen hebben we een grandioos uitzicht vanaf ons balkon van de Hospederia van het Castillo de Papa Luna.
De naam "Papa Luna" betekent trouwens "Paus Luna". Dit kasteel was van de familie Luna, en een van hen, don Pedro de Luna, werd paus tijdens een ruzie binnen de katholieke kerk, waarbij er zowel een paus in het Vaticaan zat als een paus in Avignon. De paus in het Vaticaan werd door Italië erkend; de paus van Avignon door de rest van de wereld.
Don Pedro de Luna werd Paus Benedictus XIII, in Avignon. Die paus werd indertijd door geheel Europa behalve het Vaticaan erkend, maar gedurende de tijd dat Don Pedro de Luna paus was, is er besloten dat er een nieuwe paus zou komen, en dat het Vaticaan weer de zetel van de paus zou worden. Don Pedro was daarmee een antipaus.
Hij werd tenslotte alleen nog door Aragon (in die tijd een groot en machtig koninkrijk) erkend. Dit kasteel is dus zijn geboorteplek.
Onze kamer zit aan de achterkant van het kasteel. Daar kijk je uit over de heuvels en bergen waarlangs we hier naar toe zijn gereden.
Ontbijten doe je in het restaurant, en daar zit je aan de voorkant van het kasteel, met uitzicht over Illueca.
We kunnen het plekje bij het raam bemachtigen, en kunnen dus van het ontbijbuffet genieten in het zonnetje, met uitzicht.
Eigenlijk hadden we hier natuurlijk gewoon een paar dagen moeten blijven!
Tenslotte vertrekken we dan toch. De ramen die je aan de rechterkant ziet zijn de ramen van de kamers. Illueca bevindt zich links beneden.
We rijden naar beneden, door Illueca.
Net als gisteren klinkt weer overal de stadsomroeper, door luidsprekers. Wat lijkt het me verschrikkelijk om hier te wonen en voortdurend dat gebler te horen!
Toch zitten mensen op terrasjes, of vegen de stoep schoon. Misschien went het op de duur...
Als je Illueca uit bent draai je weer de A1503 op. Wij volgen die richting zuidoosten (linskaf).
Aan de overkant de Sierra de la Virgen.
Het plan voor vandaag is vaag. Het idee is om in de richting van Teruel te rijden, zo veel mogelijk door de bergen. Dan hebben ze zo'n beetje alle uithoeken van Aragon bekeken.
De A1503 is een bijzonder aangename weg: wat bochtjes, af en toe zicht op een dorp of stadje met kasteel, en fruitboomgaardjes, en rotsen daarachter. Je rijdt door een groen, geplooid landschap.
Na verloop van tijd wordt de A1503 smaller, en kronkelt door de bergen.
Het weer is intussen erg dreigend geworden. Gelukkig vooral achter ons: wij rijden steeds naar de zon toe, en rijden vooral zelf ook voortdurend in de zon.
De weg is prachtig afwisselend, met steeds nieuwe uitzichten. Hier en daar een dorpje: El Frasno, en hier: Inoges.
We hebben echt ongelofelijk geluk met de zon die steeds met ons meekomt: de luchten om ons heen zijn donker en dreigend.
Santa Cruz de Grio is een wat groter dorpje, met een wat grotere kerk er boven uit stekend.
De A1503 blijft aangenaam door de heuvels slingeren, en we blijven wonderbaarlijk genoeg steeds in de zon rijden.
In Codos moeten we eigenlijk de A1306 hebben, die links om het dorp heen loopt. Maar daar wordt aan de weg gewerkt, op een manier waardoor we er echt niet door kunnen.
Er staat een bord dat je rechtsaf kunt, het dorp in. Dat doe ik, en na een steile en heel krappe haarspeld linksaf die ik al nauwelijks haalde, komen we terecht in een wirwar van steile steegjes waarin de Becker ons trappen wil laten nemen. Nergens staan borden, en we komen er niet uit hoe we hier uit kunnen komen. Bij onze pogingen moet ik Ernst een paar keer vragen om een stukje voor me te rijden omdat het voor mij niet te doen is.
Tenslotte geven we het op, rijden terug, en nemen de weg richting Miedes.
Die weg is lang en recht, en, wat veel erger is: hij lijkt rechtstreeks naar de donkere wolken te leiden.
Gelukkig duurt het niet lang voor we linksaf kunnen slaan, en dan rijden we weer de zon tegemoet.
We komen een herder tegen, met z'n kudde en een ezel. De ezel poseert hier als Osborne-stier.
Even later rijden we langs het kasteel van Langa de Castillo. Het dorpje ligt aan de andere kant van de heuvel: van waar wij vandaan komen zie je alleen het kasteel liggen.
Tenslotte komen we terecht op de A1306 uit Codos: de weg waar we eigenlijk over hadden willen rijden.
We hebben de regen toch nog kunnen ontwijken!
We rijden door Mainar, waar de Iglesia de Santa Ana ver overal boven uitsteekt.
We steken de snelweg over en komen op een heel smal weggetje.
Het mooie is dat ik pas achteraf, op de foto, zie dat er een parallelweggetje loopt dat de rivier gewoon doorsteekt, alsof die route in stand gehouden is voor mensen die niet mee willen doen aan doe nieuwlichterij met zo'n brug. Met deze waterstand is de rivier doorsteken ook gemakkelijk te doen.
Het is de Rio Huerva, die we hier oversteken.
We zijn erg blij met de blauwe plekken in de lucht, en met dit smalle weggetje met het slechte asfalt. Op de een of andere manier vind ik dat de leukste weggetjes: echt onverhard is soms zo lastig dat je nauwelijks oog hebt voor de omgeving, terwijl je op dit soort weggetjes net zo in het landschap rijdt, en ondertussen perfect om je heen kunt kijken.
We rijden door Villahermosa del Campo, een dorp waar uiteraard weer een kerk bovenuit steekt.
In Cucalon rij je bijna tegen de Ermita de Santa Ana aan.
En weer verder.
Dit is een grandioze omgeving voor motorrijden. Nooit geweten, en ik zal het onthouden.
Dit is zo'n stukje van Spanje dat niet in de boeken wordt beschreven, dat niet bekend is, maar dat, als je op de motor bent, ideaal is.
Sinds we Badenas voorbij zijn heet de weg de Camino del Cid, en wordt de route met bordjes aangegeven.
Dankzij die website over de Camino del Cid weet ik nu dat Badenas een inwonersaantal heeft van 27!
Aanbevolen dus, die routes van de Camino del Cid!
Voor je Loscos binnenrijdt kom je langs deze Ermita de San Roque.
Het is na Loscos dat we ze voor het eerst zien: kleine open mijnen.
Hier is het een heuvel waarvan een zijde is opengelegd. De kale rots die je dan te zien krijgt is wit en roze, en valt enorm op in het kale bruinige landschap.
Verderop zijn het niet zozeer heuvels: meer een soort van scheuren in het landschap. Een al dan niet kunstmatige kloof, in wit, oranje en roze.
Het landschap waarin die kleine open mijnen liggen is kaal: heuvels begroeid met wat gras en wat lage struikjes. De weg kronkelt tussen die heuvels door, en je rijdt daardoor steeds bochten die je ver vooruit kunt kijken.
Het is natuurlijk extra leuk dat je steeds die verrassingen treft, van die gekleurde kloven, maar zelfs zonder dat extra is dit al een heerlijke weg.
Het is intussen erg hard gaan waaien. Als we pauze houden, en we willen op de kaart kijken hoe we verder zullen gaan, vliegt die bijna weg, en hem op de juiste manier omgevouwen krijgen zonder dat hij overal scheurt is een kunst op zich.
Dan rijden we af op Huesa del Comun, en je ziet bovenop de rotsen de resten van het Castillo de Peñaflor.
Het kasteel wordt al genoemd in het Cantar de Mio Cid, en het bestond dus al in de 11de eeuw. Het is van de Moren geweest.
Het lijkt heel mooi uit de rots te groeien waar het op is gebouwd.
Als je het kasteel voorbij bent gereden, en terugkijkt, zie je hoe strategisch de plek is waar het is gebouwd. De bergkam vormt bij Huesa del Comun een natuurlijke doorgang, en precies daar staat het kasteel.
Plou, waar we hier doorheen rijden, maakt deel uit van de gemeente Cuencas Mineras. Mineras betekent: mijnbouw.
We rijden hier langs een "Lavadero publico", een openbare wasplaats. Die moet oud zijn: Spanje is nog maar kort geleden veranderd van een samenleving die grotendeels in de Middeleeuwen leefde naar een moderne samenleving met overal weater uit de kraan, maar openbare wasplaatsen worden toch al lang geleden niet meer gebouwd. Ik vermoed dat het gebouwtje een tamelijk recente poging tot restauratie is.
Na Plou zien we steeds vaker die open mijnen. Bij de kleuren wit, roze en oranje voegt zich geel.
We kijken onze ogen uit. Soms is niet duidelijk of zo'n gekleurde kloof door mensenhanden is ontstaan of gewoon altijd al bestaan heeft.
We komen uit op de A222; die gaan we linksaf, naar het noorden, op. Rechtsaf, naar het zuiden, ligt Teruel, dat onze vage bestemming was. Maar de donkere wolken in het zuiden veranderen ons plan. Dat wordt nu: richting Calanda, en dan van daar uit naar het noordoosten.
De A122 is breed, van mooi asfalt voorzien, en met af en toe doorkliefde rode rotsen.
Vlak voor Muniesa slaan we rechtsaf, de A1401 op.
Het is, hoe kan het hier ook anders, een aangenaam weggetje dat tussen vrij kale heuvels slingert.
Onderweg komen we langs Oliete, dat mooi om een heuvel gedrapeerd ligt, met een kerktoren er bovenuit stekend. Spaanse dorpen zijn daar erg goed in!
Even verderop komen we weer zo'n open mijn tegen. Deze keer met een aantal gebouwen erbij, waarvan minstens één nog lijkt te functioneren.
Hier zie je vooral paars. Ik ben altijd benieuwd naar welke metalen welke kleur veroorzaken.
Dan komen we op de plek waar we rechtsaf zouden moeten slaan voor Calanda. Het probleem is dat de lucht in die richting heel erg donker is.
Ik wilde eigenlijk ver naar het oosten rijden en dan de Ebro obversteken, omdat je dan voor het grootste gedeelte in de bergen kunt blijven. Als we vanaf dit punt de Ebro gaan oversteken komen we terecht in de eindeloze vlakte met kaarsrechte wegen waarin we al vaker "gevangen" hebben gezeten.
Vanwege de wolken kiezen we toch voor de vlakte: we slaan linksaf, richting Albalete del Obispo.
De weg die we hier volgen, de A1401, is prachtig: heel erg goed asfalt, hele mooie bochten, bijna een circuit.
We klimmen een poos omhoog, en dalen dan af, en voorbij een bocht opent zich opeens een enorme open mijn, gekleurde rotsen over de hele horizon
Je weet gewoon niet waar je je aandacht aan moet geven: de heerlijke weg, met bochten die je kunt doorkijken, zodat je de bochten perfect kunt nemen, of de kleuren aan de horizon, de afmetingen van de mijn. Ik kies toch maar vooral voor de mijn.
We rijden aan op Ariño: hier zie je nog net de laatste stukken van de open mijn, met geweldige kleuren.
Onderweg zien we grafitti als "Plomo: No", Nee tegen Lood. Als ik later informatie over Ariño zoek, zie ik allerlei berichten over stakingen naar aanleiding van ongelukken met mijnwerkers.
Het is een erg mooi gezicht, en het zorgt voor werkgelegenheid, dit soort mijnen, maar ik kan me goed voorstellen dat het niet al te gezond werk is...
Het is een koolmijn en een mijn voor mineralen, zie ik.
.
Ariño zelf ligt op een bergkam, op een strategische plek boven het dal dat de Rio Martin hier heeft gegraven.
Je ziet hier ook goed dat het een superweg is waar we over rijden.
Ook voorbij Ariño blijft het een superweg, met vreemde rotsen als uitzicht.
Soms staan de rotsen als poortwachters op een hoek.
Boven de bomen uit zien we iets dat op een kasteel lijkt. Het is het Santuario de la Virgen de Arcos.
De weg blijft perfect. Je kunt goed aan de rotsen zien dat er hier van alles in de grond zit. En de ene bocht rijgt zich aan de andere.
We komen terecht op de A223, die in niets onderdoet voor de A1401. Het is, kortom, zo'n weg waarvan je wilt dat hij nooit ophoudt.
We komen door Albalate del Arzobispo. Je lijkt af te rijden op de Iglesia de San Jose.
Wat je hier boven het stadje uit ziet steken is de toren van de Iglesia de la Asuncion (met het blauwe dakje), en het Castillo Arzobispal (het aartsbisschoppelijk paleis).
Na Alabalate del Arzobispo slaan we rechtsaf, de A224 op. En ook die blijft een perfecte weg om te rijden.
Dat is niet vanzelfsprekend: ik had de nare vlakte van de Ebro, met z'n kaarsrechte wegen, al veel eerder verwacht na een vlugge blik op de kaart.
Als we Urrea de Gaen binnenrijden is het de hoogste tijd voor een eetpauze. De restaurants liggen in deze streek niet voor het oprapen.
We rijden het hele stadje of dorp door, maar vinden nergens een plek om iets te eten.
De volgende plaats die we aandoen is Hijar.
In Hijar moeten we linksaf, maar op dat moment hebben we nog steeds geen restaurant gevonden, en we zouden het stadje weer uitrijden als we de Becker zouden gehoorzamen. We rijden dus rechtdoor, en komen een wegrestaurant tegen. Precies op het moment dat we willen opgeven uiteraard.
De eigenaar van dit Restaurant Arse kent vast geen Engels, maar hij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar. Het is lekker, goedkoop, efficiënt, en erg plezierig. Een wegrestaurant waar je geen in de magnetron opgewarmde ingekochte kant-en-klaar maaltijden krijgt, maar echt, zelf gekookt eten, dat desondanks binnen de kortste keren op je tafel staat.
Er zitten ook, zoals in alle goede Spaanse wegrestaurants, veel mensen in hun eentje te eten, mensen die onderweg zijn voor hun werk.
Krantje lezen terwijl je op je eten wacht, een kletsje met de bediening, en je hebt een heerlijke pauze.
Over een veel minder spectaculaire weg dan we tot nu toe hebben gereden, (maar nog steeds wel aangenaam, met bochten) rijden we naar Samper de Calanda. De Iglesia del Salvador steekt er bovenuit, en lijkt in z'n eentje groter te zijn dan de rest van het dorp in z'n geheel.
Als we Samper de Calanda uitrijden zien we dit prachtige tafereel van Sneeuwwitje en de 7 dwergen, in tuinkaboutervorm, op een balkon. Leve de mensen die dit soort dingen verzinnen en ook nog eens de moeite nemen om het uit te voeren ;-)
Ook na Samper de Calanda blijft de weg nog redelijk aangenaam: de bochten zijn flauw, maar het zijn bochten, en er zijn nog steeds rotsen en heuvels ook al zijn ze veel minder spectaculair dan waar we vandaag tot nu toe mee zijn verwend.
We slaan rechtsaf de A221 op, en de bochten worden flauwer en zeldzamer. Je kijkt uit over een landschap van lage droge heuvels.
Bij Escaton slaan we rechtsaf, de A221 volgend richting Caspe. De weg is nu kaarsrecht geworden.
Het heeft al vanaf vanochtend hard gewaaid, maar dat wordt hier nog veel erger. Op zo'n lange rechte weg komt de wind bovendien voortdurend van dezelfde kant.
We hebben, om het leed te verzachten, wel mooi zicht op kleuren, een droge vlakte, en bergen in de verte.
Na een lange, heel lange tijd rechtuit rijden, slaan we voor Caspe linksaf, en steken de Ebro over.
De Ebro is bijna overal omgevormd tot embalses, stuwmeren. Ook hier: hij is dus absurd breed.
Als we de Ebro zijn overgestoken rijden we eerst een poos op een saaie weg, maar dat verandert als we rechtsaf zijn geslagen, de A2410 op.
Volkomen als verrassing: er zijn opeens echte heuvels en bijbehorende bochten!
We wachten netjes tot alle schapen zijn overgestoken, en krijgen een opgestoken hand als dank van de herder, als we de kudde voorbij rijden.
De bochten zijn extra lekker omdat ik me mentaal had voorbereid op eindeloze kaarsrechte wegen.
Die eindeloze kaarsrechte wegen komen dan ook!
Vreemd genoeg is onze enige tegenligger, op deze tientallen kilometers lange rechte weg, een motor!
Het waait de gehele weg lang hard van links. Het is afzien, rijden door dit deel van het dal van de Ebro!
Het is dan ook heerlijk als er eindlijk weer bochten zijn. Hele lekkere bochten bovendien, zoals je kunt zien.
Maar helaas hangen we vanaf de derde bocht achter een vrachtwagen.
Omdat ik te moe ben om te beslissen tussen proberen in te halen (vrijwel onmogelijk vanwege de breedte van het weggetje in combinatie met de bochten) en stoppen (vrijwel onmogelijk omdat er nergens een berm is waar je veilig kunt staan), blijven we er gedurende alle volgende bochtjes zo'n beetje achter hangen. Zonde!
Na de bochten volgt nog weer een eindeloos stuk rechte weg, en dan komen we in Candasnos aan. Nergens onderweg heb ik een plekje kunnen vinden voor een pauze, die al heel lang heel hard nodig is.
Nergens sinds onze lunchpauze hebben we een bar of restaurant gezien, of zelfs maar een benzinepomp.
Ook Candasnos lijkt geen horeca te bevatten, althans, wij kunnen niets vinden.
We pauzeren op het plein bij de kerk, en eten en drinken wat.
We rijden verder vanuit Candasnos, over de A2214, die recht is. We steken de N11 en daarna de E90 over, en de weg blijft recht.
Er is voortdurend een sterke zijwind, van links. Je ziet hier de motor van Ernst scheefhangen tegen de wind in (ik rij blijkbaar net even in de luwte).
Als je goed kijkt zie je ook mijn linkerknie los van de motor hange. Door die slap te houden, te laten wapperen in de wind, zorg je er op een heel gemakkelijke manier voor dat je zo weinig mogelijk last hebt van de wind.
Maar vermoeiend blijft het, zo lang rechtuit rijden met wind van opzij...
Aan alle ellende komt een eind: de A2214 krijgt bochten!
De weg wordt zelfs erg mooi, met superbochten die zich om de heuvels slingeren.
Even na Ontiñena steken we de Rio Alcanadre over, via deze brug.
We volgen de weg langs Alcolea de Cinca.
Dit stadje ligt langs een loodrechte rotswand, vanwaar je een enorm uitzicht hebt over de vlakte. Bovenop de rotswand is een hoogvlakte. Heel absurd.
We rijden nu over die hoogvlakte, maar zo ver van de rand dat we niets kunnen zien van die loodrechte wand en dat uitzicht.
Veel minder spectaculair dalen we af, en steken via een identieke brug als de vorige over de Rio Cinca.
De A1239, waar we daarna op zitten, is tamelijk recht, maar het landschap is gelukkig het bekijken waard.
Daarna wordt ook het landschap saai. Tientallen kilometers lang is de weg recht en het landschap dor en vlak.
We rijden langs Esplus, steken de N240 over, rijden door Binefar, en de weg blijft recht.
We rijden hier onder het Canal Aragon Catalunya door, en als we daar onderdoor zijn, krijgen we eindelijk, eindelijk heuvels en bochten.
Voor vandaag zijn de lange rechte stukken afgelopen.
Vlak daarna, bij San Esteban de Litera, slaan we rechtsaf, de A2216 op.
Die weg blijft bochtig, en wordt eigenlijk alleen maar mooier.
We hebben de hel van de Ebro achter de rug!
Dit is hoe motorrijden hoort te zijn. Als je hier een poosje hebt gereden kun je je al bijna niet meer voorstellen dat je urenlang achter elkaar rechtuit hebt gereden.
We rijden hier langs Gabasa, waar de rotsen puntig zijn.
Hier lijkt een antenne uit een van de rotsen te steken.
Tenslotte komen we op de brede maar erg mooie N230, riching Benabarre.
Wat me wel begint te benauwen is dat we al bijna 450 km op één tank rijden. Mijn tank gaat op reserve, en ik weet dat ik langer met één tank doe dan Ernst.
Met een tankstation in zicht (plm 400 m voor ons, omhoog) valt Ernst stil. We staan aan de kant van de weg, waar hard wordt gereden.
Ernst neemt mijn Tenere om in een waterfles benzine te halen, en ik wacht, de langsrazende vrachtwagens trotserend.
Tenslotte kunnen we met z'n tweeën naar het tankstation rijden. Ze vinden het natuurlijk allemaal erg interessant daar, en ze kennen de Supertenere (el nuevo Tenere).
Ernst is, zie ik achteraf, toch enigszins van z'n apropos door deze gebeurtenis: hij heeft alleen maar een foto van z'n teller; geen enkele van het benzinestation of van de plek waar we stil vielen.
Hij kon er deze keer trouwens echt niets aan doen (vaak wel: hij heeft er een handje van om perse tot de laatste druppel op één tank te willen rijden, en dat houdt in dat het volgende benzinestation nogal eens te laat komt): we hebben echt al heel erg lang nergens een benzinestation gezien.
De N230 vanaf Benabarre naar het oosten is een heerlijke scheurweg. Breed, superasfalt, voldoende, snelle bochten, en een grandioos uitzicht.
Dan slaan we af naar Tremp, via de Col de Montllobar. De weg wordt smaller.
We moeten nog even rustig aan doen waar ze aan het werk zijn aan de weg.
Maar daarna storten we ons in een orgie van bochten, naar beneden.Heerlijk!
Practige bochten, uitzicht op de Pyreneeën, de wind is gaan liggen (of we merken hem niet meer op), en het weer is prachtig, wat wil een mens nog meer?
Wat we nog meer zouden willen hebben is een leuke plek om te slapen.
In Tremp dient zich niets aantrekkelijks aan.
In La Pobla de Segur rijden we langs dit prachtige gebouw. Maar het is geen hotel; het is het ayuntamiento (gemeentehuis), Casa Mauri.
Een leuk plekje om te slapen vinden we niet. Dat zal er mede mee te maken hebben dat het, hoe meer je toe bent aan een plek, des te moeilijker wordt om zo'n plek te vinden: hoe vermoeider je bent, hoe minder oog je hebt voor je omgeving.
Verderop komen we weer langs de verlaten fabriek in vakwerkbouw die we op de heenweg ook hebben gezien.
Dit zou de perfecte plek zijn voor een grandioos mooi hotel!
We rijden weer door de Congost de Collegats, en de rotsen worden beschenen door de avondzon.
Spectaculair mooi.
In Gerri de la Sal staat een hostal langs de weg, maar het ziet er zo somber en vaal uit dat we toch verder rijden.
In Baro zien we links van de weg een geel gebouw waar Fonda op staat, Fonda Farre.
Een Fonda is soms alleen een restaurant, en soms kun je er ook slapen. Ernst gaat kijken, terwijl ik wacht.
Een oude man voor het hotel vertelt hem dat ze inderdaad habitaciones, kamers, hebben.
Als we samen aankomen staat de man al lachend klaar om ons te verwelkomen. Zijn zoon regelt alles, in de bar een in de receptie.
De kamer is perfect, met uitzicht op de bergen, een terras ervoor, en we kunnen om 1/2 10 cena nemen, de avondmaaltijd.
Hier staan de motoren nog onder ons raam, maar ze mogen in de garage staan, naast de auto van de eigenaar (de zoon).
We gaan een biertje drinken op het terras. De oude man staat achter de bar, en zet drie verschillende merken neer om ons te laten kiezen. Welke is volgens u de beste? vraagt Ernst. Nee, dat zegt hij niet. Ik kies Moritz. "Mas fino" dan San Miguel of Estrella, lacht hij breed.
Als we ons op het terras installeren met de notebookjes (ik schrijf dit op het terras, en het begint koud te worden), komt de zoon vertellen dat er helaas geen internet is. "No importa", weet ik inmidels uit mijn boekjes Spaans, niet belangrijk, geeft niks.
Na het biertje gaan we voort het avondeten naar het restaurant.
De menu-keuzen worden door de zoon uitgelegd (hij blijkt de eigenaar), en behalve Spaans blijkt hij uiterst goed Frans te kunnen spreken.
Ernst neemt een Catalaanse soep, ik brood met geroosterde paprika en aubergine en geitenkaas. Heerlijk! De huiswijn is superlekker.
De eigenaar komt steeds tussen door een praatje maken. Als Ernst een foto van hem wil maken, biedt hij aan ons op de foto te zetten.
Ook de zelfgemaakte butifarra die ik krijg, en de pollo, die Ernst krijgt, zijn overheerlijk: dit is een heel erg goed restaurant, dit is een verwen-adres!
We hebben hem ons kaartje gegeven, en even later komt hij enthousiast terug: hij heeft de website bekeken en de pagina over Spanje ontdekt, en hij vindt hem heel goed, wat ik een hele eer vind.
De volgende dag blijkt dat hij een link naar onze site op facebook heeft gepost, en we krijgen een mailtje van een mede-GS-rijder die elk jaar een aantal dagen in Fonda Farré door blijkt te brengen. Volgens mij is dat een hele goeie traditie.
Als toetje een torta met moerbeien. Heel erg lekker. Slapen!