Er zijn vogels die ik nog nooit (bewust) gezien heb, en die ik zo graag een keertje zou zien. De Scharrelaar bijvoorbeeld: elke keer als we in Spanje zijn probeer ik ‘m te vinden.
Het lastige is dat je met zo’n vogel die je nog nooit hebt gezien geen idee hebt hoe je moet kijken om ‘m te vinden. De grootte kun je in de vogelgids vinden, en je ziet plaatjes van z’n houding, maar z’n vliegbeeld, z’n gedrag, je hebt er geen beeld van. Je weet niet of z’n kleuren niet snel wegvallen tegen het licht. Je weet niet of je er inmiddels al veel hebt gezien maar gedacht hebt dat het Kauwtjes waren.
Het is daarom altijd een enorme verrassing als je zo’n geheimzinnige vogel opeens ontdekt.
De Blauwe Rotslijster was er zo een, bijvoorbeeld. In de vogelgids stond dat hij in Spanje in dorpen die hoger in de bergen liggen soms de Merel vervangt. Omdat hij vrij donkerblauw is, en de afmetingen en de lichaamsbouw van een Merel heeft, had ik zo langzamerhand het idee dat hij gewoon niet van de Merel te onderscheiden was. Tot we hem zagen…. Onmiskenbaar een Blauwe Rotslijster.
Datzelfde hadden we toen we in Montserrat opeens een vogel de weg over zagen steken met vuurrode ronde vleugels: onmiskenbaar de Rode Rotskruiper voor wie ik zo vaak al die grijze rotsen had afgespeurd in de hoop een glimp van ‘m op te vangen (geen foto: hij was ook direct weer verdwenen).
Lang geleden is zoiets me ook in Zweden overkomen: ik speurde al die enorme meren af in de hoop een Parelduiker te ontdekken. Elk donker plekje in het water kon hem zijn: als je hersenen geen patroon tot hun beschikking hebben om op te filteren moet je alles wat misschien afwijkt van water goed bekijken. Ik werd duizelig van het turen door de verrekijker en besloot die hele Parelduiker maar te vergeten en te wandelen naar een meertje waar roze waterlelies zouden groeien.
Die roze waterlelies waren al lang uitgebloeid, maar op de plek waar ze zouden drijven zag ik twee Parelduikers, onmiskenbaar, met jongen. Pa dook voortdurend en kwam dan boven met een aantal visjes in z’n snavel.
Als je zo’n vogel te zien krijgt, die je nog nooit hebt gezien, en waarvoor je golfjes, takjes, stenen, Merels, of wat dan ook hebt afgespeurd met je verrekijker in de hoop dat ze die vogel waren, begrijp je dat het nergens op slaat, dat speuren.
De vogel is zo overdonderend zichzelf dat je nauwelijks een verrekijker nodig hebt.
De volgende keer dat ik in Spanje ben moet ik m’n verrekijker misschien maar eens in de tanktas laten: misschien krijg ik die Scharrelaar dan eindelijk te zien.