Pesmes - Hotel des Cevennes, Ardeche
We rijden via aangename binnendoorweggetjes naar Bourg-en-Bresse, en rijden dan tussen de meertjes van Bresse, waar we lunchen.
Lyon zijn we snel door, en dan rijden we een stuk langs de Rhône. Vienne ligt daar erg mooi langs, maar daarna wordt het vooral een lange drukke rechte weg, met voortdurend heel harde tegenwind.
Tenslotte ontvluchten we die weg, door de bergen rechts van ons in te duiken: de Ardeche. Dat geeft risico, weten we van het weerbericht, op regen en kou, maar we verlangen naar bochten zonder wind!
De bochten en de weggetjes zijn er fantastisch, en we vinden onderdak (met erg lekker eten) bij Hotel des Cevennes, terwijl de luiken klapperen en alle stoelen worden binnengehaald om ze tegen de storm te beschermen.
Dit reisverhaal begint met dag 1.
Woensdag 25 april 2012
Het is droog als we wakker worden, en licht.
Niet alleen buiten, maar ook binnen is het licht: de slaapkamer van ons huis voor vannacht is in geel met lavendelblauw uitgevoerd. Ik ben er erg van gecharmeerd!
Hier de woonkamer (van achter de bar van de open keuken genomen).
Alles is met liefde aangepakt, met veel gevoel voor details. Dit gehele huis bewonen we voor de prijs van 40 euro voor de nacht!
Het was ook wel ideaal voor vannacht, zo'n heel huis, want alles was kletsnat geworden: sokken, schoenen, broeken, jacks, alles. Dan is veel ruimte om alles te drogen te hangen wel erg plezierig.
Voor het ontbijt moet je ergens anders naar toe (ook niet naar de plek waar het restaurant zit, maar een stukje verder, waar de kamers van het hotel zijn ondergebracht).
De gite zit achter de deur met de zes raampjes, bij het bordes dat helemaal overgroeid is.
Het is helemaal op z'n Frans: de binnenkant perfect gerestaureerd; de buitenkant lekker oud.
De zoon des huizes neemt de honeurs waar in de ontbijtruimte van het hote. Als Ernst er om vraagt krijgen we enorme plakken ham.
Het stokbrood is vers, ik krijg Ernst z'n croissantje ook dus heb ik er twee, de koffie is goed, de zon schijnt naar binnen, het leven is goed!
Als we inpakken parkeert een oude man z'n auto achter ons. Voor hij brood gaat halen vraagt hij naar de motor, en waar we vandaan komen.
Hier zie je trouwens hoe hij brood moet halen: er is nauwelijks stoep over wanneer de vrachtwagens zoveel ruimtevan de straat innemen.
Als we wegrijden zien we op drie plaatsen mensen van het hotel, die allemaal uitbundig zwaaien.
We maken nog even een omweggetje door het dorp. Dat blijkt lastig want er zijn opgebroken straten en er wordt gewerkt aan een groot gemeenschapshuis.
Wat wel lukt is tanken; dat was hard nodig.
Dan rijden we weg, terwijl we Pesmes kunnen zien liggen in de spiegeltjes.
We rijden over de D475 in de richting van Dôle.
Hier komen we Moissey binnen.
Links zie je een weggetje omhoog gaan: we rijden hier langs de voeten van de Jura, maar het zou erg veel om worden wanneer we daar echt doorheen zouden rijden.
We rijden voorbij Dôle, en komen dan terecht op de kaarsrechte D673. We zien daar trouwens nog een erg naar ongeluk, waarbij twee auto's op elkaar zijn geklapt: één van beide auto's is daarbij omhoog geslingerd en een meter of zes bovenop de helling er naast terecht gekomen. Gelukkig dat we daar niet in de buurt waren toen het gebeurde...
De Becker stuurt ons al snel weer van die rechte weg af.
We rijden dan via smalle weggetjes aan de westzijde van de Doubs: Champdivers, Peseux, en hier Longwy sur-le-Doubs.
Het zijn vriendelijke weggetjes en vriendelijke dorpen, en de knotwilgen verraden de nabijheid van de Doubs.
Dan rijden we, vanuit Petit-Noir, op de brug af die ons naar de overkant van de Doubs zal brengen.
De Doubs fungeert voor een gedeelte als grens tussen Zwitserland en Frankrijk (hij ontspringt in de Jura); daar stroomt hij naar het noordoosten. Op een gegeven moment buigt hij om, en stroomt naar het zuidwesten, en bij dat gedeelte van de Doubs rijden wij. Hij is meer dan 400 kilometer lang, maar de bron en het punt waar hij in de Saône uitmondt ligt minder dan 100 kilometer uit elkaar. De naam Doubs komt dan ook van dubius (Latijn, twijfelaar).
Op de vijfsprong waar we aan de overkant op afrijden weet Ernst de juiste weg te kiezen (de smalste).
Die weg voert ons door Neublans-Ameublement, waar een kasteel staat.
Dat kasteel staat daar al sinds de elfde eeuw, maar Louis XI heeft het aan het einde van de vijftiende eeuw verwoest.
Het is herbouwd in de achtiende eeuw. Het motto was:
Le château de Neublans, quand on le voit on n'est pas dedans.
(Het kasteel van Neublans, wanneer je het ziet, bevind je je er niet in). Hier een site met foto's van het kasteel.
We rijden, sinds we de Doubs zijn overgestoken, door Bresse.
Na Neubland-Abergement wordt het een heerlijk kronkelig bosweggetje, waar we over rijden.
Je komt dan weer in de bewoonde wereld bij Authumes.
Op veel plaatsen zien we loslopende kippen, en dat klopt ook wel, want Bresse is bekend om z'n kippen, z'n Poule de Bresse.
Even later, bij Pierre de Bresse (met nog veel groter kasteel, komen we terecht op bredere wegen: de D13.
Die loopt door Saint Germain du Bois, en daar zien we, op een kruispunt, dit prachtige hotelletje: Hostellerie de Bressane, dat we moeten onthouden voor een volgende keer, om te kijken of de binnenkant net zo aantrekkelijk is als de buitenkant.
We rijden verder via de D13, die door redelijk kleinschalig landbouwgebied voert.
Dit is Saint Usuge, met z'n 16de-eeuwse kerk.
En uiteraard met z'n oorlogsmonument. In Frankrijk gaat het dan vrijwel altijd over de Eerste Wereldoorlog.
De D13 voert ons door Louhans, waar we langs deze Mairie (gemeentehuis) komen, waar nog steeds trots het motto van de Franse Revolutie op is te zien: Liberté, Égalité, fraternité (vrijheid, gelijkheid en broederschap).
Rechts vooraan zie je trouwens een Plataan, die elke winter volledig wordt teruggesnoeid, en nu nog moet uitlopen. Platanen horen bij Frankrijk, en hoe meer je er ziet, hoe zuidelijker je zit, heb ik de indruk.
Vanuit Louhans rijden we over de brede D996, die door Ste Croix komt.
Hier zie je die combinatie die je zo vaak ziet in Frankrijk: een Mairie met een monument voor WO I.
Nog één mairie dan, om het af te leren: die van Cormoz.
Als je Cormoz uit rijdt kom je op deze rotonde. Daar zie je de gevel van een huis staan, als een hommage aan de bouwstijl van de boerderijen in deze streek.
Het was ons al opgevallen: je ziet hier heel veel prachtig opgeknapte boerderijen. Het lijken een soort lange schuren met ver overstekende daken, gesteund door houten steunberen of palen, waardoor er een overdekt buiten ontstaat.
De gevels zelf zijn vaak deels van vakwerk, zoals je ook op deze rotonde ziet.
Ook in de dorpen en stadjes zie je veel vakwerkhuizen.
De D996 is lange tijd kaarsrecht, maar dan krijgen we dit soort bochten, die dan extra welkom zijn.
De Becker stuurt ons op een gegeven moment linksaf, een smal weggetje op. Ernst geeft niet toe, maar als de Becker ook het volgende weggetje linksaf probeert, gehoorzaamt hij toch maar.
Het is een erg lief smal weggetje.
Ik begrijp achteraf nog steeds niet waarom de Becker deze route koos: hij liet ons oversteken van de D966 (die met hier en daar wat bochten naar Bourg-en-Bresse voert), naar de kaarsrechte D1083. Volgens mij was het toch echt korter geweest om gewoon op de D996 te blijven.
Maar zo'n smal weggetje ter afwisseling heeft ook wel wat natuurlijk.
Hier onze enige foto van het type boerderij dat je hier zo veel ziet (deze helaas zonder vakwerk).
De overstekende dakrand en de (als je goed kijkt) steunberen die een overdekte ruimte creëren zijn kenmerkend.
En dan komen we in Bourg-en-Bresse, de hoofdstad van Bresse.
We zien er weinig van, op weg richting Lyon, maar we zien wel dit opschrift: "Brasserie Bourg", "Bières Mutzig Alsace", "Entrepôt régional".
Op een blog vond ik de mededeling dat de brasserie in 1995 gesloten is. Ik hoop dat dit gebouw nog een keer in liefdevolle handen terecht komt.
Dan zitten we op de D1083 die door de Dombes gaat: meertjes links en rechts van de weg.
Er zijn hier zo veel meertjes (meer dan duizend) doordat monniken ze ooit hebben gegraven (over monnikenwerk gesproken). Wat helpt is dat de ondergrond op veel plaatsen van bijna ondoordringbare klei is: regenwater blijft dan gemakkelijk in die meertjes staan.
Erg welkom om iets te hebben om naar te kijken (ik speur altijd naar vogels als we langs een meertje rijden), want de weg is kaarsrecht. Het waait bovendien hard, het is donker-bewolkt, en het is koud.
Het is een treurige rit, op deze manier.
In Saint Marcel en Dombes ziet Ernst een bord naar een restaurant. Ik ben het geheel met hem eens: volgen, en kijken of het wat is!
Tegenover een lichtgekleurde kerk zit Bar Restaurant La Colonne.
We komen in een eetkamer terecht waar al een gezelschap mannen aan tafel zit, aan wat er als erg lekker eten uit ziet. We installeren ons, en de enorme borden salade die het voorgerecht vormen laten het al zien: het eten is hier heel goed, heel lekker, en veel!
Ook de rest van het eten is absurd lekker. Ik krijg een piece de boeuf charolais met pommes dauphinois, en voor Ernst is er een aiguillette de canard roti.
We brengen in totaal 2 uur door voor deze lunch, en zijn lekker bijgewarmd en uitgerust (en het effect van het glaasje wijn is ook wel uitgewerkt). Het is een uur of 3 als we weer vertrekken.
We rijden over een lange rechte weg. Ver naast ons zijn af en toe wat heuvels te zien, maar verder is alles hier vlak.
Lyon. Vrij snel na binnenkomst zien we daar deze auto, van een hoveniersbedrijf.
We rijden langs de botanische tuinen, die zo te zien enorm groot zijn (dat klopt inderdaad: het is een terrein van 8 hectare, midden in de stad).
De Becker leidt ons perfect door de stad.
We komen langs een lange muur, die vrijwel volledig voorzien is van muurschilderingen. Het is de Fresque de Demi-Millenaire bij het Hôpital st-Jean de Dieu.
Lyon heeft veel van dat soort beschilderde muren.
We komen terecht op de N7, en die komt in Vienne uit bij de Rhône.
Het is een mooie stad, met hellingen aan de ene kant, en het water aan de andere kant.
Vienne bestond al in de tijd van de Kelten (de Galliërs), en uit de Romeinse tijd is er een tempel en een pyramide (een pilaar met pyramide-vorm) overgebleven.
Aan de overkant ligt Sainte-Colombe, en daar zie je de resten van La Tour des Valois.
Het is de laatste rest van de Middeleeuwse versterking van Sainte Colombe.
Vienne ligt, kortom, erg mooi aan de Rhône, en de weg is rustig.
Na Vienne loopt de N7 soms een stukje langs de Rhône, maar veel vaker verder landinwaarts. De weg is lang en recht en komt vrijwel voortdurend door bebouwing, met veel verkeer en veel stoplichten.
Er is bovendien extreem veel wind, tegenwind. Vreemd genoeg (de wind komt uit het zuiden) is het een koude wind. Het is erg vermoeiend rijden.
Bij Saint Vallier heeft Ernst er terecht geen zin meer in, en stuurt de SuperTenere de Rhône over, de hoogte in. We hadden de route oorspronkelijk zo gekozen dat we verder naar het zuiden zouden rijden voor we dat zouden doen, om de regen te ontlopen die volgens de voorspellingen nu ten westen van ons zou vallen. De donkere wolken lijken dat ook aan te geven. Maar alles lijkt nu beter dan door te beuken tegen de wind door files, langs stoplichten, over een saaie rechte weg.
Aan de overkant ligt Sarras, en daar komen we op de D6 terecht, een smal weggetje. Heel veel bochten: perfect.
Hij stopt bij een nog smaller weggetje voor een kleine pauze. we kunnen even piesen bij een beek, en wat drinken en bijkomen.
Als we verder gaan proberen we het kleine weggetje omhoog. Het lijkt eerst of het alleen naar een paar huizen gaat, maar het loopt door, met in het begin grandioze uitzichten.
Het weggetje komt met een omweg weer uit op de D6, en die komt weer uit op de D578, die in de richting van Lamastre loopt.
Wat zijn die bochten ongelofelijk welkom na zo'n lange tijd met tegenwind rechtuit rijden!
Het is alleen al heerlijk om de wind afwisselend van de ene kant en de andere kant te voelen. Af en toe rijden we zelfs even in de luwte.
Ik vraag Ernst hoe het met de benzine staat: de SuperTenere staat al een poos op reserve, blijkt, en ik krijg het benauwd: de benzinepompen liggen hier niet bepaald voor het oprapen.
De weg wordt mooier en mooier. Er verschijnen rotswanden, en de ene bocht rijgt zich aan de andere.
De bochten zijn zo heerlijk dat het me langzamerhand niet meer uitmaakt of we ooit nog benzine vinden...
In Lamastre is er meteen een pomp. Daar doet zich nog de vreemde situatie voor dat Ernst, als hij getankt heeft, de man die in de bijbehorende garage te zien is wenkt of hij kan betalen, en dat de man nee schudt en naar de pomp wijst.
Wij zoeken overal of er iets is waar je met een kaart kunt betalen, maar dat is er echt niet. Ernst wenkt weer, en de man wijst weer naar de pomp, en pas bij de derde keer komt hij naar buiten.
Het is zelfbediening, zegt hij, we kunnen zelf tanken. Maar dat hebben we al gedaan, zegt Ernst, we willen betalen.
Pas dan begrijpt hij dat er niemand in het kantoortje zit, en maakt hij duizendmaal excuses.
De boxer die je hier op de foto ziet komt even later bij mij staan, alsof hij mee wil op de motor. Dat kan wel kloppen: de man rijdt zelf Adventure: de hond houdt van motoren.
Met volle tank rijden we verder, en de bochten worden er alleen maar mooier op.
We beklimmen de Col de Nonières, en komen terecht in Le Cheylard.
Daar klimmen we opeens omhoog via de D204, een heel smal weggetje: de Col des Fourches (op de Michelin-kaart kan ik alleen de Col du Vaset en de Col du Creysson langs dat weggetje vinden, maar op het bord dat we passeerden stond echt Col des Fourches).
Na een paar haarspelden hebben we een prachtig uitzicht op een kasteeltje, het Château de la Chèze. Het kasteel werd in de veertiende eeuw gebouwd (en is uiteraard in de loop der tijd steeds veranderd). Van 1830 tot 1850 was het een school van de Jezuieten, en daarna is het lange tijd verwaarloosd. Zoals je hier ziet is het nu prachtig gerestaureerd.
We komen zo hoger en hoger, en het wordt kouder en kouder. De wind waait (stormt) ook steeds harder. Het is heel erg mooi rijden, maar vermoeiend (er liggen nu af en toe enorme takken op de weg, zodat je bij elke blinde bocht extra op moet letten).
We kunnen steeds verder kijken.
De weg is heel smal; we komen gelukkig slechts één keer een tegenligger tegen.
Het is echt heel erg mooi!
Of we echt de boomgrens gepasserd zijn weet ik niet, maar het wordt op een gegeven moment kaal.
Daardoor kun je alleen maar nog verder kijken.
We komen loslopende schapen tegen. Deze situatie is altijd heel vervelend, bij schapen: ze willen zo graag bij elkaar zijn, dat ze vaak op het laatste moment naar de anderen proberen te rennen, voor je wielen langs dus. En dat is niet altijd dat ene schaap dat nu links in z'n eentje staat te grazen; vaak springen ze dan van beide kanten naar de overkant.
Geiten zijn vreemd genoeg veel slimmer, wat dat betreft (of individualistischer).
Maar we hebben geluk met deze schapen: ze blijven netjes aan de kant terwijl we er langs rijden.
We dalen nu, en komen uiteindelijk uit op de D122, in Mézilhac met dit Romaanse kerkje. Het begint donker te worden, en het is echt heel erg hard aan het waaien.
Als je vanuit Mézilhac de D122 een stukje naar het westen volgt, wat wij doen, kom je uit op de D578 (die we al eerder volgden), en wel op de Col de Mézilhac. Precies op die col staat een hotel: Hotel des Cevennes (geen website op dit moment).
Dat is precies het juiste moment, voor een hotel, om zich te materialiseren! Ik ga naar binnen en wordt bijzonder vriendelijk ontvangen. Er is een kamer en ze biedt me ongevraagd de garage aan voor de motor (het hotel is zelfs gespecialiseerd in motorrijders).
Op onze kamer zijn alle luiken dicht, en als we de luiken openen merken we nog eens extra hoe absurd hard het waait. De luiken aan de voorkant kunnen we niet eens open maken zonder gevaar voor klapperen of erger. Hier, aan de zijkant, kunnen we wel licht binnenlaten.
We verlangen vooral naar bier (dat we in lekker grote pullen krijgen), en willen eigenlijk alleen iets kleins eten.
Terwijl we van ons bier genieten bestuderen we de kaart, en we bestellen allebei iets kleins.
En wat voor kleins! Het eten is hier echt ongelofelijk lekker. Het is gewoon jammer dat we te moe zijn en te weinig honger hebben om hier een compleet diner te nemen.
Ernst heeft een haantje, ik een geitenkaas-salade met honing. We maken kennis met de kok die zelf ook motorrijdt. Het weer is verschrikkelijk, zegt hij, en morgen zal het helaas hetzelfde zijn, maar naar het zuiden wordt het beter.
We zien de bomen om ons heen enorm heen en weer waaien en horen de storm ook.
Het hotel is pas overgenomen door een echtpaar. Hij is de kok; zij is de gastvrouw die ook het restaurant bedient. Beiden zijn echt heel erg goed in hun vak: dit is een hele goede plek!
Ernst probeert haar op de foto te krijgen maar ze is er erg goed in om daar aan te ontkomen. Ze neemt wel een foto van ons, en wel precies op het moment dat we als een stel idioten aan het poseren zijn.
En op deze foto kun je hen beiden zien (zij verstopt zich bijna achter de gasten die ze bedient, maar je kunt haar nog net zien).